Bij het opstellen van een migrantenbeleid en het uitwerken van een integratieconcept, ongeveer tien jaar geleden - en dat na de electorale druk van het Vlaams Blok - werden er nauwelijks of geen allochtonen uit de verschillende gemeenschappen betrokken. Het beleid was toen afgestemd op een maatschappelijke realiteit die nu anders is. De tweede generatie allochtonen is mondiger dan de eerste, en is niet bereid om haar talenten te laten vergooien door discriminatie en racisme. Bewijzen van uitsluiting zijn er in overmaat. Een onderzoek van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding heeft uitgewezen dat niet minder dan 40 procent van de allochtonen al gediscrimineerd worden in het eerste stadium van de sollicitatieprocedure: de contactname. De werkloosheidsgraad bij niet-Belgen van buiten de EU bedraagt 41,5 procent! Om maar te zwijgen van de betuttelende houding waartegen een grote groep allochtonen moet opboksen.
Juist omdat heel wat allochtone jongeren niet dezelfde kansen hebben gekregen als hun autochtone leeftijdsgenoten, is er op dit moment een radicalisering aan de gang. Een reactionaire radicalisering, waarbij de jongeren hun wortels weer opzoeken, niet om zichzelf te verrijken en verder te ontplooien maar om zich sterker af te zetten tegen wat niet behoort tot hun eigen culturele groep. Om die radicale tendensen in goede banen te leiden dringt zich een kritische evaluatie op van alle initiatieven, instellingen en organisaties die de belangen van allochtonen verdedigen. Een evaluatie waar de allochtonen zelf een sleutelrol in spelen en waarop een nieuw beleid moet worden uitgetekend. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat het minderhedenbeleid een eigen leven gaat leiden los van de doelgroepen.
In 1979 stelde de filosoof Hans Achterhuis in zijn boek De markt van welzijn en geluk dat welzijnswerkers via hun diensten een aanbod ontwikkelden die een overeenkomstige vraag veroorzaakte. Met zijn stelling vestigde hij toen de aandacht op de macht van wat het Vlaams Blok nu de 'welzijnsmaffia' noemt. De aangepaste vorm van een dergelijke organisatie voor allochtonen zou dan de integratiesector zijn, als het geheel van integratiecentra en het Centrum voor gelijkheid van kansen. Ondanks de positieve intenties moet het effect van die sector ernstig in twijfel getrokken worden. Zij werpen zich dikwijls op als buffer ten opzichte van het beleid, en de indruk leeft dat zij de allochtone eisen filteren en soms zelfs kelderen. Remember de beruchte uitspraak 'Allochtonen moeten stoppen met klagen over stemrecht' van Johan Leman in De Morgen van enkele jaren terug. Het idee dat de integratiesector participatie- en emancipatiebelemmerend functioneert, neemt sterk toe en is vaak niet onterecht. In niet minder dan acht regionale en 43 lokale integratiecentra werkten in 1998 136 fulltime krachten. In 1999 is er meer dan 335 miljoen frank uitgetrokken voor deze sector. Een sector die nooit geëvalueerd werd en waarin anno 2000 het aantal allochtonen met een kaderfunctie op de vingers van één hand te tellen is. Een evaluatie naar resultaten, bereikbaarheid en tevredenheid van de doelgroepen is een minimum. Niet alleen de inspraak van de verschillende allochtone gemeenschappen moet voldoende gegarandeerd worden, ook hun participatie moet op alle niveaus evenredig met de bevolkingssamenstelling opgetrokken worden.
Heel wat onderwijzend personeel werkt bewust of onbewust vooroordelen bij leerlingen in de hand door het eigen gebrek aan kennis en soms zelfs een denigrerende houding tegenover andere culturen en religies, en dat vooral in scholen en richtingen waar de aanwezigheid van allochtone jongeren bijna nihil is. De kennisoverdracht rond andere culturen moet op een structurele manier worden aangepakt. De inhoudelijke oriëntatie van het onderwijs in België is te 'eurocentrisch'. De kennis bij de meeste studenten over de invloed van niet-westerse wetenschappers in hun discipline is beschamend. Dat intelligente allochtone jongeren zich daarbij ongemakkelijk voelen is meer dan normaal, bij hen wordt die actieve zelfbewustwording, zoals Mohamed Talhaoui het noemt, in het onderwijs systematisch afgeremd.
De non-discriminatieverklaring tussen de scholen van de verschillende netten met betrekking tot de spreiding van allochtone leerlingen is zoals veel andere deals tot stand gekomen zonder betrokkenheid van de allochtonen zelf. De toepassing van de non-discriminatieovereenkomst, die deze benaming onwaardig is, leidt niet tot een spreidingsbeleid maar tot een weigeringsbeleid. Het is absurd om een spreidingsbeleid in te voeren zonder rekening te houden met de buurt. Verder moet werk gemaakt worden van de studiemotivatie en -oriëntatie van de leerlingen. Het onderwijs is, samen met de werkgelegenheid, de sleutel tot emancipatie.
Een grote groep politici heeft van het stigmatiseren en problematiseren van allochtone gemeenschappen een nationale sport gemaakt. Uit profileringsdrang willen ze scoren, ten koste van een bevolkingsgroep die electoraal weinig slagkracht heeft door het uitblijven van het algemeen stemrecht. Het integratieconcept dat zij in het verleden hebben uitgedokterd is niet meer dan een folklorefestivalmodel, gebaseerd op een vrijblijvende tolerantie en waarbij integratie niet veel meer is dan het 'in de gratie' vallen bij de autochtone bevolking. Het huidige integratieconcept heeft zijn failliet bewezen. De bedenkers ervan, zoals Johan Leman, zouden er beter aan doen de eer aan zichzelf te houden en ontslag nemen. Er moet een nieuw concept uitgewerkt worden waarin de allochtonen van in het begin actief bij betrokken zijn., en dat op een constructieve manier met wederzijds respect en zonder enige vorm van paternalisme. Om met Gandhi af te sluiten: 'Wat je voor mij doet, zonder mij, doe je tegen mij.'