Één uur middags. Ze is veel te laat. Maar ik wist al dat ze veel te laat ging zijn, daarom was ik rustig op dit bankje gaan zitten. Onder een grote, oude boom, op een pleintje in het begin van Olinda, de stad waar dit land begon. Precies daar zit ik. De boom draagt negerharten. Ik weet niet waarom de vrucht zo heet, maar ze is rond, geurig en zoet. Ik kijk naar Ti. Ware het niet de zeebries, dan zou hij niet zo rustig liggen te slapen. Wij houden wel van warmte, maar dit is bloedhitte. De man tegenover mij maakt een praatje, maar ik praatje niet terug. Schrikt hem niet af.