De auteurs noemen het een exploratief onderzoek en dat is het ook. Het zijn bij mijn weten de eerste wetenschappelijke stapjes op een vrijwel onontgonnen terrein.
De wereld is een grote stad aan het worden. Steden worden steeds meer kosmopolitische smeltkroezen waar migranten, politieke vluchtelingen en asielzoekers - met of zonder papieren - een nieuw onderkomen hebben gevonden. Buitenland wordt er steeds meer binnenland. Het is niet alleen de skyline die bepalend is voor het uitzicht en het leven van een stad, maar ook de herinneringen van haar inwoners, die ambigue gevoelens koesteren over ‘hier’ en ‘daar’.
“Een stad, schrijft de Jordaanse auteur Abd ar-Rahmaan Moenief, “wordt ook gevormd door de dromen en teleurstellingen die in de harten van haar bevolking leven, die ontstaan, vervagen en weer verdwijnen, met alle sporen en wonden die ze achterlaten van dien.” In Antwerpen, Brussel, Rotterdam, of Amsterdam zijn de Hoge Atlas van Marokko, de Chileense woestijn van Atacama, de havens van Hongkong, Paramaribo en Valparaïso, het Surinaams tropische regenwoud, de Tibetaanse hoogvlakte en de flanken van de Himalaya of de Andes nooit ver weg. Dat fenomeen is voer voor literaire tussenfiguren zoals de Iraans-Nederlandse Kader Abdolah dat met zijn roman ‘Papegaai vloog over de IJssel’ bewees, maar ook voor sociologen die de stedelijke etnisch-culturele diversiteit proberen te beschrijven.
In ‘Superdiversiteit en democratie’ nemen drie onderzoekers elk een superdiverse straat voor hun rekening: Joachim Ben Yakoub, stafmedewerker beeldvorming en diversiteit bij de Pianofabiek in Brussel stelt de Fortstraat in Sint-Gillis voor, Ico Maly, doctor in de cultuurwetenschappen en ex-coördinator van Kif Kif neemt de Gentse Wondelgemstraat voor zijn rekening en Jan Blommaert, hoogleraar taal, cultuur en globalisering, buigt zich over zijn Berchemse Statiestraat. De historicus Hans Vandecandelaere doet dat op een eigen journalistieke manier met ‘In Brussel’, en nu recent met ‘In Molenbeek’ dat na de gebeurtenissen in Parijs de wereldpers over zich heen krijgt. Socioloog Dirk Geldof probeerde in ‘Superdiversiteit’, een term gelanceerd door de Engelse onderzoeker Steven Vertovec, bruikbare kaders te schetsen die mensen in de praktijk kunnen inspireren bij het omgaan met de veranderingen die superdiversiteit met zich meebrengt.
Meervoudig en tijdelijk
In die zin is ‘Transmigratie’, de studie die nu voorligt, een vervolg op ‘Superdiversiteit’, want het concept veronderstelt een erkenning van superdiversiteit. De vier auteurs van dit boek constateren dat migratie minder vaak een beweging is van een land van oorsprong naar een ander land. Zo is het in grote lijnen verlopen met de Marokkaanse en Turkse migranten. De auteurs definiëren ‘transmigratie’ zeer breed. Volgens hen zijn het alle vormen van meervoudige migratie binnen en over landsgrenzen, in tegenstelling tot een enkelvoudige migratie van het land van oorsprong naar een ander land. Meervoudigheid is in dat begrip het sleutelwoord. Zogenaamde transmigranten zijn minder georiënteerd op één land maar combineren ambigue oriëntaties gericht op hun regio’s van herkomst, hun vorige en huidige verblijfplaats(en) en mogelijke toekomstbestemmingen. Het accent komt meer te liggen op de tijdelijkheid dan wel op een definitief verblijf.
Vele bewoners van onze steden staan vandaag in contact met mensen in andere plaatsen van de wereld. Zo ontstaan transnationale ruimtes en gemeenschappen, waarin niet de geografische mobiliteit maar de aard en de intensiteit van de contacten van migranten over grenzen heen bepalend. Volgens de Duitse sociologen Ulrich Beck en Elisabeth Beck-Gernsheim betekent transnationaliteit in één land leven en tegelijk ook elders, waarbij mensen verschillende leefwerelden en culturen combineren, indien mogelijk heen en weer reizen, als het niet fysiek kan, dan vaak toch mentaal.
Hulp aan kwetsbare groepen
De auteurs beperken hun onderzoeksveld tot transmigranten in een kwetsbare maatschappelijke positie. De kosmopolitische transmigranten in een maatschappelijk sterke positie zoals Europese ambtenaren, diplomaten, personeelsleden van grote bedrijven of werknemers van internationale ngo’s behoren dus niet tot hun doelgroep. In wat de auteurs een ‘verkennend onderzoek’ noemen worden 54 transmigranten van Marokkaanse, Braziliaanse en Ghanese origine die in Brussel en Antwerpen verbleven of verblijven, geïnterviewd. De resultaten hiervan worden in een viertal hoofdstukken weergegeven. Daarnaast worden ook vertegenwoordigers van een twintigtal welzijnsorganisaties geïnterviewd, want het gaat in dit boek, zoals de ondertitel aangeeft, over hulpverlenen in een wereld van superdiversiteit. Welke welzijnsnoden hebben transmigranten en in welke mate verschillen die van de noden en behoeften van andere migranten? Welke migratietrajecten hebben zij achter de rug? Wat zijn hun netwerken, hier en in de landen waar ze verbleven? Hoe gaan ze om met hun noden? Doen ze een beroep op familie, op landgenoten of op formele en informele hulpverlening. En welke implicaties heeft transmigratie voor de praktijk van het sociaal werk, in een wereld gekenmerkt door superdiversiteit, globalisering en toenemende transnationale en translokale contacten? Dat waren de basisvragen van het praktijkgericht onderzoek naar transmigratie door de Onderzoeksgroep Sociaal Werk en het Kenniscentrum Gezinswetenschappen van de Odisee Hogeschool, dat liep van 2013 tot 2015. Dat verklaart ook het vierkoppig auteurschap waarvan drie tot de hogeschool behoren en de vierde, Margot Lavent, verbonden is aan Sociaal Werk van Ugent.
Meerstemmig koor
De auteurs noemen het een exploratief onderzoek en dat is het ook. Het zijn bij mijn weten de eerste wetenschappelijke stapjes op een vrijwel onontgonnen terrein. Het concept ‘transmigratie’ roept voorlopig nog zeer veel vragen op en leidt tot een veelheid aan antwoorden. Het is zeker niet gemakkelijk om uit dit meerstemmig koor de dynamiek te vatten die achter dit brede begrip schuilgaat en het is zeker de verdienste van dit boek dat hiertoe een poging wordt gedaan. Er lijkt mij echter onvoldoende kwantitatief onderzoeksmateriaal aanwezig om conclusies te kunnen trekken uit de nochtans interessante vraagstelling. De onderzoekers zijn zich blijkbaar bewust van die beperktheid want zij zeggen zelf dat het onderzoek niet toelaat om te komen tot een blauwdruk, handleiding of nieuwe methodiek om in de hulpverlening met transmigranten te werken. Veel verder dan het aanreiken van enkele suggesties voor een basishouding van hulpverlening - ze stellen ‘kruispuntdenken’ en ‘divers-sensitieve vaardigheden' voor – geraken ze echter niet. Zij constateren ook dat de overheid te weinig oog heeft voor de realiteit van transmigratie. ‘Het huidige inburgeringsbeleid in Vlaanderen vertrekt sterk vanuit een visie op klassieke migranten die als nieuwkomer rechtstreeks uit hun land van origine komen en zich definitief en stabiel in ons land willen vestigen.’ (p. 227) De verwachting van inburgering vanuit de overheid en de intentie van verdere migratie bij transmigranten vormt vaak een spanningsveld. Zij pleiten voor meer ‘maatwerk’ in functie van de persoon zelf in plaats van de eigen inburgeringsagenda op te leggen.
‘Superdiversiteit’ en ‘Transmigratie’, allebei uitgegeven door uitgeverij Acco, hebben eenzelfde herkenbare cover gekregen en wekken daardoor ook de indruk dat het om een vervolgverhaal gaat. Dat is in zekere waar maar toch wordt er in dit tweede boek uit een heel ander vaatje getapt. ‘Superdiversiteit’ is het werk van één auteur die er door zijn heldere en toch genuanceerde formulering in slaagt een boek te schrijven dat meer is dan voer voor uitsluitend sociologen. Door zijn droge wetenschappelijke stijl - geschreven in een meer academische wij-vorm - richt ‘Transmigratie’ zich minder naar een ruim publiek.
Transmigratie, Hulp verlenen in een wereld van superdiversiteit. Mieke Schrooten, Sophie Withaexkx, Dirk Geldof & Margot Lavent. Acco, Leuven, 2015