Vous n’aimez pas mes bananes, mundele?
De dag van het vertrek naderde met rasse schreden. Het was tijd om afscheid te nemen. Wie weet, kwam ik wel nooit meer terug. Mijn ouders moest ik niet echt geruststellen, die hadden nog visioenen van Zaïre als een soort Club Med met cocktails aan het zwembad onder Sabena-parasols.
Misschien maar goed ook, ze hadden me anders misschien nooit laten gaan. En dan moet ik nu even een kleine anekdote vertellen: mijn ouders hebben een café. En toen één van de klanten hoorde dat ik naar Congo ging, stond die erop als wilde weldoener dat ik naar believen 100 € schonk aan iemand die het nodig had. Ik dacht dat die een goed doel bedoelde, maar hij zag dat echt individueel: een weeskind, een zieke, ...
Ik vond die verantwoordelijkheid maar niks. Aan wie moest ik dat geld nu geven? Ik heb dat ook aan bijna niemand verteld. De familie van de bruid en de bruidegom konden dat geld ook goed gebruiken. Jezus, het is misschien wat overdreven maar voor 99% van de Congolezen kon 100 € misschien het verschil betekenen tussen leven en dood. Nou ja.
In ieder geval is het er nooit van gekomen. Niet dat ik ze in mijn zak heb gestoken, maar ik heb ze op de rekening van onze voetbalclub gestort. Met medeweten van de wilde weldoener. Hij had begrip voor mijn twijfel, maar wou zijn geld niet terug. Uiteindelijk was een cd-rom met foto’s meer dan genoeg voor hem, want dat was wel één van de voorwaarden: hij moest voor die honderd € iets authentiek terugkrijgen.
Moet ik me schuldig voelen? Geloof me, ik heb veel getwijfeld, ik heb zeker opportuniteiten gezien om dat geld weg te schenken. Aan de vele volwassenen die te lijden hadden van de polio die ze in hun kindertijd hadden opgelopen en hen invalide voor de rest van hun leven waggelend, kruipend, hortend en stotend door hun bestaan deed strompelen.
Of het droevige kindje dat me aansprak met papa en mijn hart deed ineenknijpen als een natte prop krantenpapier. En toen ik onze Congolese bodyguard erover aansprak en vroeg of ik het straatjoch een cadeautje zou geven, deze onmiddellijk riposteerde dat hij zelf kinderen had, en dat ik het beter aan hem kon geven. Dat is de Congolese realiteit! In Kinshasa viert Article 15 nog steeds hoogtij:”Débrouiilez-vous! Trekt uw plan!” Beetje zoals de Poolse daklozen in Antwerpen.
Ik herinner me ook nog het meisje dat bananen verkocht, en ik vakkundig trachtte te negeren. Zo vertederend en volhardend probeerde ze haar waren aan de man te brengen: “Vous n’aimez pas mes bananes, mundele?” Dat was buiten de expat-supermarkt: een oase van westerse goederen omgeven door een bouwvallige mijoenenstad. Nog voor ik van gedachte kon veranderen, kwamen de polio-zwervers in hun Mad Max-achtige karretjes als aasgieren op ons af, en had onze bodyguard ons al verordend in de auto te stappen en gezegd geen contact te maken. Ja, dat was nu ook weer niet de bedoeling!
Ook in Matadi heb ik meermaals geaarzeld of ik die 100 € dan toch niet ging weggeven. Aan één van de ergste polio-lijders die ik heb gezien, met twee miezerige werkloze twijgjes als benen, en armen als boomstammen, de enige ledematen die nog marcheerden. Dat is ook nog een verhaal, maar dat volgt later. En ook het restaurant waar we altijd gingen eten was een trekpleister voor gelukzoekers en straatkinderen. Zo was er een kleine ‘petotter’ die veels te obsceen voor zijn lengte en leeftijd stond te dansen op de muziek die uit de boxen van het eetcafé galmde. En dat bekken maar schudden, en ondertussen vrank kijkend naar onze tafel.
Had ik hem dat geld gegeven, hadden de grotere straatschoffies het hem stante pede afhandig gemaakt, al dan niet met buitensporig geweld.
Nee, het idee stond me niet aan als blanke even met dollars te wuiven en een impact te maken op iemand zijn leven en te doen alsof dat de normaalste zaak van de wereld is. Ik had dat geld moeten weigeren in de eerste plaats maar het was pas na Congo dat ik de assertiviteit daartoe zou ontwikkeld hebben. Sorry, wilde weldoener! En sorry, Congolezen!
En dan, de dag van het vertrek! Stress vermomd als euforie. We vertrokken in Zaventem met een tussenstop in Tripoli (jawel, Libïe!) en dan non-stop richting evenaar. Ik herinner me nog dat we in Borgerhout op straat aan het wandelen waren op weg naar onze lift en dat één van mijn ploegmaats een zakje met wiet uit zijn broekzak haalde dat er zonder dat hij het wist nog instak. Ja, dat was ook net op tijd! Stel je voor dat hij daarmee door de Belgische douane was geraakt maar vervolgens betrapt werd in ‘Kaddafi-country’, dan hadden we hem misschien nooit meer teruggezien. Alhoewel.
Ik heb nog altijd spijt dat ik daar geen foto van heb: in de luchthaven van Tripoli hingen uiteraard prenten van Kaddafi, en broekschijter die ik ben, durfde ik die uiteraard niet te fotograferen. Enkele van mijn ploegmaats hebben nu echter wel een foto voor de geschiedenisboekjes met een foto van henzelf naast het schilderij van de Muammar. De Libiërs zelf maakten hier ook geen probleem van. Toen toch.
Maar het wietzakje indachtig moest ik toch opgelucht ademhalen toen ik slogans las in den trant van:”Drugs zijn het equivalent van een nucleair wapen.” Het Groene Boekje had weinig van doen met politieke correctheid of de juiste spelling. Of nuances of de juiste proporties. Het gekke was vooral toen we iets minder dan drie weken later terugkeerden naar Belgïe blij waren dat we terug in een land waren waar ze meer controle hadden gehad over hun geschiedenis. Alsof dit een waarde-meter was voor orde en beschaving. Of hoe je na Congo blij bent dat je terug in Libië bent. Het zegt meer over ons Belgen of westerlingen, geloof me vrij.
Maar goed, uiteindelijk zijn we dan toch in Zaventem geraakt, en toen zijn we door de Konijnenpijp van Alice in Wonderland gegaan: de trip begon hier al! Eén van onze ploegmaats zijn visum was niet op tijd in orde geraakt en kon dus (nog) niet mee. Tegenvaller één. Hij zou uiteindelijk enkele dagen later afreizen maar natuurlijk niet zonder een pak euro’s lichter gemaakt te zijn. Maar het tragischere verhaal was dat toch van de zus van een andere ploegmaat. Deze had een epilepsie-aanval gekregen net voor het vertrek en buiten haar broer is heel de familie thuisgebleven. Tegenvaller en financiële kater twee. Al snel bleek deze aanval veroorzaakt geweest te zijn door de Lariam: een risico-vol anti-malariamedicijn waar al menig mens psychotisch van geworden is, en eigenlijk alleen maar geslikt wordt omdat Malarone zo pervers duur is. Mexico kent de wraak van Montezuma, maar we waren nog geen vijf minuten in de luchthaven en het Duistere Hart was ook al zijn naamloze schaduw aan het werpen. Ik moest aan de Bijbel denken en wraak. Als kind van de ex-kolonie moest ik mij goed bewust zijn van de misdrijven van mijn potentiële voorvaderen.
Het grappige is vooral dat één van de weinig ploegmaats die ik verteld had over de 100 € in de luchthaven afkwam met een steentje: “Hé Oli, geef dat anders als souvenir!” Wel, dat steentje steekt nog steeds in mijn portefeuille.
Maar we moesten ons ondanks enkele afvallers klaar maken om in te checken. Wel, ik kan u vertellen dat dat niet van een leien dakje liep. Een zwarte man met een flat-screen tv van drie op twee meter heeft een rij van honderd man anderhalf uur opgehouden om deze mini-bioscoop toch maar op het vliegtuig te krijgen tot frustratie van ondergetekende. Nu moet je je dat visueel voorstellen: naar willekeurig welke bestemming was elke rij ordelijk aan het aanschuiven behalve de onze. Laten we zeggen dat hier clichés en hokjesdenken toch eerder bevestigd werden dan ontkracht: ik was nog duizenden kilometers verwijderd van Congolese bodem, maar was toch al in Afrika. Zo voelde het, zo was het.
Ik bespaar u de details van het aanschuiven maar toen we veel te laat incheckten en ons repten naar een vliegtuig dat al uren in de lucht moest hangen en ongedurig met draaiende motoren op ons aan het wachten was, had een agent van de douane of de luchtvaartpolitie merkwaardig naar mijn paspoort gekeken.
“Bestemming?”
“Kinshasa, mijnheer.”
“Ga je daar naartoe voor je werk?”
“Nee, voor de trouw van ne vriend.”
“Het is daar nogal gevaarlijk voor de moment.”
“...”
Stilte. Niet de aangename of draaglijke variant.
Het was nog niet te laat, ik kon nog terugkeren. Maar dat was niet waaraan ik dacht. Ik zag mijn ploegmaats, sommige lachend, sommige melkwit. Dit was onze tijd, dit was ons moment.
‘We were going to Zaire through the air!’