De 'Canon van Vlaanderen' als Vlaams-nationalistisch project

De Canon van Vlaanderen bestaat deze maand één jaar. Volgens Walter Pauli heeft de Canon de kritiek overleefd. Betekent dit dat de kritiek onterecht was? Het was voorspelbaar dat die vraag na verloop van tijd zou opduiken, of zelfs dat ze stilzwijgend positief beantwoord zou worden. Vandaar dat een grondige analyse geen overbodige luxe is. Wat volgt is een korte samenvatting. De volledige tekst is in als e-book beschikbaar op de Kif Kif-site.
 

Ondanks de pogingen van de canoncommissie om van de Canon van Vlaanderen geen expliciet nationalistisch traktaat van te maken, beantwoordt het boek aan de Vlaams-nationalistische doelstellingen die ervan aan de basis liggen: een tekst met een onmiskenbaar Vlaams identiteitsversterkend potentieel. Dat is de belangrijkste conclusie van mijn onderzoek, waarvan ik hier enkele aspecten toelicht.

Wat meteen opvalt is de volledige afwezigheid – zelfs de letterlijke ontkenning – van de historische band tussen het populariserend-academische product en het politieke project dat ervan aan de basis ligt, zowel conceptueel als financieel. De enige vermelding ervan vinden we in de plechtige ontkenning van een inhoudelijke band. Voor de verdenking van politiek gestuurde geschiedschrijving moet die verklaring zowel de regering als de commissie uit de wind zetten. 

De Canon vertelt een verhaal dat slechts zeer gedeeltelijk gaat over wat we tegenwoordig onder ‘Vlaanderen’ verstaan, maar dat wel wordt gepresenteerd als in zijn totaliteit Vlaams

Maar moeten we dan geloven dat de canoncommissie erin is geslaagd de regering ervan te overtuigen te betalen voor de uitvoering van een project dat zich expliciet distantieert van de doelstellingen die er even expliciet van aan de basis lagen? Moeten we dan echt geloven dat de Vlaamse regering tevreden zou zijn met een product dat haar eigen uitgesproken cultuur-nationalistisch streven niet zou belichamen? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. Politici zijn niet naïef. Het is aannemelijker dat de opdrachtgevers ervan overtuigd waren dat hun identitaire doelstellingen ook zouden worden bereikt zonder rechtstreekse inhoudelijke bemoeienis en zonder nog expliciet een beroep te doen op het begrip ‘identiteit’ in de uiteindelijke opdrachtbrief.

Een analyse van de Canon moet dan ook niet alleen gaan over de letterlijke inhoud van de tekst, maar ook over de boodschap die er meer impliciet door wordt uitgedragen. Welk mogelijk effect heeft de tekst op zijn lezers en de maatschappij? Die zogeheten ‘resonantie’ wordt bepaald door de manier waarop een tekst geformuleerd is, maar ook door welke context er wel en niet wordt gegeven en wat wel of juist níét wordt benadrukt. 

Zo’n analyse leidt al snel tot de conclusie dat de Canon een verhaal vertelt dat slechts zeer gedeeltelijk gaat over wat we tegenwoordig onder ‘Vlaanderen’ verstaan, maar dat wel wordt gepresenteerd als in zijn totaliteit Vlaams – en wel in diezelfde hedendaagse betekenis. Zonder historische feiten te manipuleren wordt het verleden op die manier zo sterk mogelijk ‘vervlaamst’, ook waar dit weinig relevantie heeft voor een goed begrip van de beschreven gebeurtenissen en processen. 

Niet toevallig is die Vlaamse coating van de geschiedenis het sterkst in de vensters die betrekking hebben op thema’s die voor de huidige Vlaamse regering een sleutelrol vervullen in een identiteitsbevorderend beleid: historische symboliek (rond 1302 bijvoorbeeld), culturele symboliek (zoals de Ronde van Vlaanderen), Vlaamse ontvoogding, economisch-technologisch succes, onderwijs en media, en het Nederlands.

De Canon beschrijft het Nederlands als ‘onze huidige taal’, en spreekt even verderop over Marokkaanse en en Turkse migranten die de islam naar ‘ons land’ brachten

De canoncommissie maakt zich sterk dat de Canon geen teleologisch verhaal vertelt. Met andere woorden, dat er niet wordt gedaan alsof het huidige Vlaanderen de unieke en vanzelfsprekende lotsbestemming is van onze geschiedenis. Toch wordt de toonzetting sterk bepaald door een beginpunt en een (voorlopig) eindpunt in de twee omkaderende vensters: ‘Een plek in de wereld’ en ‘De wereld in Vlaanderen’. 

De titel van het eerste venster, ‘Een plek in de wereld’, klinkt als de neutraalst mogelijke aanhef voor een stuk geschiedenis.  Toch is dit het venster waarin het woord ‘eigenheid’, dat in de hele Canon maar drie keer voorkomt, meteen tweemaal opduikt. De suggestie van een ‘natuurlijk’ begin van een mooie geschiedenis klinkt dan ook luid. De uitdrukking “een plek in de wereld” straalt niet de onbeladen neutraliteit uit die de auteurs er wellicht mee dachten te bereiken. Minimaal verwijst een plek in de wereld (soms in de vorm van een plek onder de zon) naar een thuis: het gaat om ‘ons’ plekje in de wereld. Vaak is dit metaforisch, waarbij identiteit dan de hoofdrol speelt, al dan niet in combinatie met territorialiteit. 

In “De wereld in Vlaanderen”, het venster dat het verhaal ‘afrondt’, zijn de sleutelbegrippen ‘globalisering’ en ‘diversiteit’. Beide begrippen komen slechts eenmaal eerder voor, waardoor de indruk wordt gewekt dat een nieuwe realiteit (aan het) ontstaan is – een suggestie die zowat de hele tussenliggende geschiedenis van diverse bevolkingsgroepen in Vlaanderen negeert. Belangrijker nog dan die vergeetachtigheid rond historische diversiteit is de poging om van “de wereld in Vlaanderen” een succesverhaal te maken – maar ook niet té uitgesproken. 

Blikvanger van dat succesverhaal is reuzin Fatima, met hoofddoek, medeverantwoordelijke voor de heropleving van de reuzenstoet van Borgerhout. Ondertussen wordt in de Canon met geen woord gerept over blijvende en institutionele vormen van discriminatie. De vraag is dan: wat heeft Fatima uit de Kerkstraat in Borgerhout aan haar naamgenote in de reuzenstoet wanneer zij niet eens met hoofddoek mag lesgeven of diensten verlenen aan een loket? 

Minstens drie bijkomende invalshoeken zijn van belang om te bepalen hoe sterk de Canon een Vlaams-nationalistisch project ondersteunt.

Ten eerste, indien het de bedoeling is een identiteit te creëren of te versterken, dan is een handig instrument steeds het consistente gebruik van de eerste persoon meervoud voor het construeren van een collectieve maatschappelijke orde (‘wij’) die kan worden afgezet tegen ‘anderen’ (de fameuze wij-zij-polarisering). De canoncommissie doet haar uiterste best om dit te vermijden. Toch slaagt ze er op bepaalde cruciale momenten niet in een etnisch-linguistisch en een Vlaams-territoriaal meerderheidsperspectief te vermijden bij het gebruik van ‘we’ en ‘ons/onze’. Zo wordt het Nederlands beschreven als ‘onze huidige taal’, en gaat het even verderop over Marokkaanse en en Turkse migranten die de islam naar ‘ons land’ brachten. Er is dus sprake van een territorium dat ‘van ons’ is, en dat (Nederlandssprekende) ‘ons’ is duidelijk onderscheiden van arbeidsmigranten en de islam die ze meebrengen.

Gaat het onderscheid tussen (‘Vlaamse’) A-burgers en (‘niet-Vlaamse’) B-burgers in de volgende regeringsverklaring prominent en formeel deel uitmaken van het plan, al dan niet in een zogenaamd inclusief-nationalistisch kleedje?

Ten tweede, voor identitair-nationalistische doeleinden moet een historische tekst enige trots genereren. Tegenover de ‘eigen’ geschiedenis moet dan een overwegend positieve attitude worden aangenomen. De vraag is dus of de Canon evaluatieve uitspraken en patronen [waardeoordelen, red.] bevat die kunnen bewerkstelligen waar de auteurs van het Vlaamse Regeerakkoord uit 2019 van droomden: Vlamingen hun Vlaamse identiteit ‘complexloos’ doen beleven. Wie nauwlettend toeziet zal merken dat de Canon de expliciete evaluatie niet schuwt wanneer die positief is. Wat in Vlaanderen gebeurt wordt [namelijk] nogal vaak beschreven als ‘groot’, ‘mooi’, ’belangrijk’, ‘baanbrekend’ en ‘ongezien’. Bij negatief te evalueren elementen daarentegen, worden specifieke discursieve strategieën gebruikt om die af te zwakken. Dat gebeurt onder andere door de verantwoordelijkheid voor vervelende situaties bij buitenstaanders te leggen, of in elk geval niet bij Vlaanderen of Vlamingen. 

Ten derde, eveneens met het oog op ‘een versterking van de identiteit’, is het van belang in te zoomen op de bijdragen van de ‘eigen’ regio en haar bewoners wanneer dat een positief (zelf)beeld versterkt, en weer uit te zoomen naar een ruimer niveau wanneer imago-schade dreigt. In de Canon gebeurt dit systematisch. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is het narratief rond de kolonisatie, waarbij sterk wordt ingezoomd op positieve bijdragen (zoals de vroege kritiek op wreedheid en uitbuiting door Vlaming Pedro de Gante) en even sterk uitgezoomd wanneer Vlaamse betrokkenheid gênant zou kunnen worden (zodat de kolonisatie van Congo in de tekst uitsluitend een Belgisch verhaal wordt). 

De conclusie is dat de Canon van Vlaanderen wel degelijk een groot identiteitsversterkend potentieel heeft. Dit staat los van de intenties van de auteurs. Het geeft ook geen uitsluitsel over het uiteindelijke identiteitsversterkend effect. Gegeven dit betekenispotentieel heeft de huidige Vlaamse regering wel precies gekregen wat ze wenste en wat ze als doelstelling aankondigde in haar regeringsverklaring. Nu een handig instrument beschikbaar is om vlaamsheid te canoniseren, is de vraag wat een volgende regeringsverklaring voor ons in petto heeft. Gaat het onderscheid tussen (‘Vlaamse’) A-burgers en (‘niet-Vlaamse’) B-burgers, dat misschien al op de tekentafel lag in 2019, nu prominent en formeel deel uitmaken van het plan, al dan niet in een zogenaamd inclusief-nationalistisch kleedje?



Over de auteur:

Jef Verschueren is emeritus professor taalkunde aan de Universiteit Antwerpen. Samen met Jan Blommaert publiceerde hij in 1992 Het Belgische migrantendebat (heruitgegeven in 2022 door EPO). Zijn recentste boek in het Nederlands is Medeplichtig: Strijden om betekenis (2022, Ertsberg).