Het is onbegrijpelijk dat personen die wetenschap zo hoog in het vaandel dragen van oordeel zijn dat voor het begrijpen van complexe sociale fenomenen geen empirisch wetenschappelijk onderzoek nodig is.
In een reactie op mijn opiniestuk “Hoofdoeken, keppeltjes, neutraliteit en semantiek” probeert Jurgen Slembrouck zijn strikte opvatting van neutraliteit te presenteren als de garantie op godsdienstvrijheid en zo de superioriteit ervan ten aanzien van andere, meer “coulante” benaderingen van neutraliteit, aan te tonen. Echter zijn kritiek op de door mij voorgestelde semantisch minimalistische benadering van neutraliteit berust op een aantal misverstanden.
Terminologie
Volgens Slembrouck is de hele discussie over het hoofddoekenverbod een discussie tussen de voorstanders van een “strikte” interpretatie van neutraliteit en de voorstanders van een “coulantere” opvattingen. De “strikte” benadering van neutraliteit impliceert een hoofddoekenverbod, terwijl de meer “coulante” benaderingen dat niet doen. Door de discussie in termen van “strikt” en “coulant” te beschrijven, lijkt het alsof het gaat over een discussies tussen enerzijds de echte, serieuze verdedigers van het neutraliteitsprincipe - die het principe van neutraliteit in ere houden - en anderzijds de “softies” die omwille van allerlei redenen bereid zijn het neutraliteitsprincipe te compromitteren en toegevingen te doen aan diegenen die de neutraliteit het liefst van tafel zouden vegen. Maar dergelijke nomenclatuur miskent de echte kern van het debat. Het discussiepunt is niet of er al dan niet moet afgedongen worden op de idee van neutraliteit. De vraag is echter wat neutraliteit betekent. Ik verzet me dus tegen de manier waarop de voorstanders van het hoofddoekenverbod het debat framen omdat het de essentie van het meningsverschil toedekt en de hele discussie herleidt tot een quasi-manicheïstische strijd tussen de echte en de valse vrienden van de neutraliteit.
Racisme en discriminatie
Slembrouck voelt zich onheus bejegend omdat ik volgens hem de voorstanders van het hoofddoekenverbod als racistisch bestempel. Echter, nergens beweer ik dat. Ik beweer wel dat het argument dat ze hanteren om keppeltjes etc. te verbieden, wanneer logisch doorgetrokken, toestaat dat mensen met een bepaald uiterlijk worden geweerd. Ik beweer nergens dat zij die conclusie trekken en beweer dus nergens dat Slembrouck of gelijk wie racistisch is. Ik merk dit gewoon op om aan te tonen dat het toepassingsbereik van het neutraliteitsargument op één of andere manier moet worden beperkt. Die beperking wordt ook gegeven door Slembrouck: de neutraliteitsregels mogen niet discrimineren. De vraag is natuurlijk discrimineren op basis van wat? Een manier om het toepassingsbereik van de neutraliteitsregels te beperken bestaat er in om ze enkel toe te passen op intentionele, vrije keuzes van de ambtenaar. Keppeltjes, hoofddoeken etc. mogen dan verboden worden omdat de drager er van zelf kan kiezen om deze hoofddeksels al dan niet te dragen. Huidskleur kan dan niet worden geviseerd omdat men zijn huidskleur niet zelf kiest. Dat lijkt een elegante oplossing, maar is het dat wel? Neem een orthodoxe jood die peyos draagt. Kan dit achter het loket of niet? Het lijkt er op dat volgens Slembrouck die man zijn peyos moet knippen, immers de haartooi die men draagt is een vrije intentionele keuze. Maar peyos groeien niet op één twee drie terug. Dat betekent dat de orthodoxe jood, wil hij een officiële functie uitoefenen, beperkt wordt in zijn religieuze praktijk (en in zijn godsdienstvrijheid).
De maatregel die de orthodoxe jood verplicht zijn peyos te knippen is dan wel geen intentionele discriminatoire maatregel, het effect is wel dat hij in tegenstelling tot anderen veel meer beperkt wordt in zijn religieuze praktijk ook buiten de arbeidscontext. Over het algemeen vind ik dat de voorstanders van het hoofddoekenverbod zichzelf heel vlot vrijspreken van discriminatie. De redenering lijkt te zijn: we hebben niet de intentie om te discrimineren dus, wat ook de reële effecten zijn, er is geen sprake van discriminatie. Ik vind dat humanisten die zich op de Verlichting beroepen (en zoals Slembrouck terecht opmerkt, reken ik mijzelf daartoe) niet kunnen blind zijn voor de reële effecten die bepaalde maatregelen hebben. In het geval van het hoofddoekenverbod kan niet ontkend worden dat een reële effect is dat bepaalde minderheidsgroepen die in onze maatschappij voortdurend te maken krijgen met intentionele discriminatie en achterstelling, nog maar eens feitelijk worden gediscrimineerd. Men kan bij het vaststellen van dergelijke effecten niet simpelweg de handen in onschuld wassen en zeggen dat dat niet de bedoeling is.
Het argument voor het hoofddoekenverbod
De kern van het argument van Slembrouck betreft het vermeende verband tussen het neutrale uiterlijk van een ambtenaar en de loyauteit van de burger ten opzichte van de liberale democratie. Wanneer overheidspersoneel niet strikt neutraal gekleed is, dan beperkt dit de vrijheidsbeleving van de burgers. Maar door die beperking van vrijheidsbeleving, aldus Slembrouck, komt de loyauteit die de burger heeft ten opzichte van de overheid in het gedrang. De hoofddoek of het keppeltje toelaten, tast "de hele werking van een liberale, democratische rechtstaat" aan, aldus Slembrouck. Dit is een sterke conclusie, en als ze inderdaad waar is, dan lijkt het er op dat we zeer goede redenen hebben om keppeltjes, hoofddoeken etc. te verbieden. Maar is de conclusie gerechtvaardigd? Is het zo dat gekeppelde of gehoofddoekte ambtenaren de loyauteit van de burger ten aanzien van de overheid in het gedrang brengen en zo de liberale democratie ondermijnen? Om dit te staven geeft Slembrouck enkel een a priori argument. Maar het lijkt me dat dit geen uitspraak is die a priori waar of vals is. Of dat zo is kan enkel worden vastgesteld door empirisch onderzoek. Is het zo dat de loyauteit ten opzichte van de liberale democratie in Groot-Brittannië lager is dan in Frankrijk? En als dat zo is, heeft dat dan te maken met het feit dat Groot-Brittannië een coulantere houding aanneemt ten opzichte van uiterlijke kenmerken van ambtenaren of spelen er andere factoren? Het lijkt mij dat beweringen hierover, zonder te beschikken over wetenschappelijk onderzoek simpelweg natte-vinger werk is.
Dezelfde soort redenering zien we ook opduiken in de oorspronkelijke open brief/internetpetitie van Slembrouck. Daar heet het dat: "Indien u de neutraliteit opgeeft, zet u ook het harmonieuze samenleven op het spel." Als bedoeld wordt dat een overheid die een bepaalde religie bevoordeelt het harmonieuze samenleven bedreigt dan ben ik het eens met die uitspraak. Als echter wordt bedoeld dat keppeltjes en hoofddoeken achter het loket het harmonieuze samenleven bedreigen, dan heb ik mijn twijfels. Voor die laatste interpretatie geeft Slembrouck opnieuw enkel een a priori argument, zonder te verwijzen naar relevant wetenschappelijk onderzoek hieromtrent.
Zo zijn er nog verschillende andere plaatsen waar uitspraken worden gedaan die enkel worden onderbouwd met een a priori argument terwijl die bewering enkel kan worden gestaafd door wetenschappelijk onderzoek. Om het onderscheid tussen expliciete religieuze symbolen enerzijds en kledingstukken dat ik aanbracht in mijn oorspronkelijk artikel als irrelevant te klasseren, schrijft Slembrouck: "Al is het slechts impliciet, wie een hoofddoek draagt onderschrijft zo ook de ethisch beladen waarheidsaanspraak en universaliteitspretentie. Het onderscheid dat Zahidi maakt tussen symbolen en kledingstukken is in deze optiek dan ook niet relevant." Maar die eerste zin wordt door geen enkel argument onderbouwd. Het gaat om Slembrouck's persoonlijke interpretatie van de betekenis van de hoofddoek. En, waarom zou de overheid of gelijk wie die interpretatie moeten overnemen?
Slembrouck is het met mij eens dat de betekenis vaan kledingstukken historisch en cultureel bepaald wordt. Maar hij trekt daaruit de volgende conclusie: "Het valt niet uit te sluiten dat sommige uiterlijkheden die vandaag een aanhorigheid verraden, dermate ingeburgerd en verspreid raken dat ze hun levensbeschouwelijke en ideologische betekenis verliezen. Het punt is, dan zullen ze door diegene die hun overtuiging willen etaleren niet meer worden gekozen." Maar hoe volgt de conclusie dat die uiterlijkheden niet meer zullen worden gekozen door diegenen die "die hun overtuiging willen etaleren"? Opnieuw wordt geen argument gegeven of wetenschappelijk materiaal geciteerd. Ik vind die conclusie zelfs verre van plausibel. Neem bijvoorbeeld de ondertussen iconische foto van Che Guevara. Tegenwoordig vinden we die op allerlei kledingstukken en accessoires en het zijn inderdaad niet alleen meer personen die het gedachtegoed van Che hoog houden die dergelijke items dragen. Dat neemt niet weg dat er nog heel wat linkse antikapitalisten een T-shirt met Che Guevara dragen om hun ideologische aanhorigheid te etaleren.
Kortom, in cruciale stappen in het argument voor het hoofddoekenverbod worden uitspraken als zelfevidente waarheden geponeerd zonder dat ze dat ze dat zijn. Het is onbegrijpelijk dat personen die wetenschap zo hoog in het vaandel dragen van oordeel zijn dat voor het begrijpen van complexe sociale fenomenen geen empirisch wetenschappelijk onderzoek nodig is. Blijkbaar volstaat het om op basis van enkele anekdotes en algemene principes zoals “scheiding tussen kerk en staat” om dergelijke fenomenen te begrijpen. De grens tussen dit soort houding en een fundamenteel anti-wetenschappelijke en anti-intellectuele houding lijkt me flinterdun.
Semantisch minimalisme
Slembrouck merkt terecht op dat wanneer de overheid zich laat leiden door het principe van semantisch minimalisme nog steeds bepaalde kledingstukken zal moeten interpreteren. Daarin heeft Slembrouck gelijk. Ik heb nooit het tegendeel beweerd en zoals het bijvoegelijk naamwoord “semantisch” in de naam van het principe aangeeft, moet er betekenis worden gegeven aan symbolen, kledingstukken etc. . Maar dat impliceert volgens Slembrouck dat de overheid waardeoordelen moet vellen:
“Concreet, mag een ambtenaar aan het loket zitten met een T-shirt met de slogan ‘Aids is een vorm van immanente gerechtigheid’? Stel dat het niet mag omdat het mensen met Aids stigmatiseert. Dan zegt de overheid dat een dergelijke visie, die binnen een godsdienstig perspectief uitstekend verdedigbaar is, verwerpelijk is.”
Maar dat is helemaal niet wat uit het principe van semantisch minimalisme volgt. Als de overheid een dergelijk T-shirt verbiedt, dan spreekt ze daarmee geen waardeoordeel uit over de boodschap. Ze stelt alleen vast dat er een in het oog springende boodschap is (ik veronderstel dat Slembrouck dit niet ontkent) en die boodschap is niet neutraal. Bijgevolg past ze niet achter het loket. Het is mij volledig onduidelijk hoe semantisch minimalisme impliceert dat de overheid waardeoordelen velt over de betekenis van kledingstukken. Wat ze wel doet is vast stellen wat de in het oog springende betekenis is en afweegt of die betekenis past binnen een neutrale overheid.
Helemaal vreemd wordt het als Slembrouck hieruit concludeert dat semantisch minimalisme de godsdienstvrijheid beknot:
“Op die manier wordt ook in de publieke ruimte de godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting van overheidswege onder curatelen geplaatst en zou aartsbisschop Léonard meer moeten zwijgen dan hem lief is.”
Hoe dat zou volgens is mij helemaal duister. Ik dacht dat de discussie ging over welke implicaties de neutraliteit van de overheid heeft op het uiterlijk van het overheidspersoneel. Ik pleit voor semantisch minimalisme in deze context. Zoals Slembrouck terecht opmerkt is een benadering gebaseerd op het semantisch minimalisme opener (Slembrouck gebruikt het woord “coulanter”) dan de benadering die hij voor staat. Het is ook moeilijk te begrijpen hoe Slembrouck tot de conclusie kan komen dat semantisch minimalisme minder godsdienstvrijheid impliceert dan zijn benadering terwijl hij zelf zegt dat mijn benadering “coulanter” is dan diegenen die hij zelf voor staat.
Ik heb me dus helemaal niet uitgesproken over wat er kan en niet kan in de publieke ruimte. Voor alle duidelijkheid: als mensen op straat willen lopen met een T-shirt waarop staat dat aids een vorm van immanente gerechtigheid is, dan vind ik niet dat de overheid dat kan verbieden. Wat mij betreft kan Leonard schrijven of zeggen wat hij wil, vermits hij geen overheidsfunctie uitoefent is hij ook helemaal niet gebonden door het principe van het semantische minimalisme.
Karim Zahidi, filosoof UA