Wat het sociaal werk betreft is vermarkting een opportuniteit tot innovatie of net verwerpelijk want dwingt tot verandering. Wat de markt betreft zien we een toenemende interesse in het sociale domein, zolang de overheid (financieel) borg staat en er uitzicht is op (financiële) winst.
Dit artikel verscheen eerder in het septembernummer van Sampol
DE MARKT VERSUS DE SAMENLEVING
Sociaal werk in een politiek van vermarkting
De iconische strijd om de vermarkting van de Antwerpse dak- en thuislozenopvang of buurtwerk zou kunnen doen vermoeden dat vooral daar een vruchtbare voedingsbodem zou liggen voor marktwerking en het verzet ertegen. Niets is minder waar. Ook in het ‘progressieve bastion’ Gent krijgt vermarkting van sociaal werk en het maatschappelijk debat daarover vorm, zij het op een geheel andere manier. In deze bijdrage plaatsen we Antwerpen en Gent naast elkaar, in plaats van zomaar tegenover elkaar, want de vermarkting volgens neoliberaal model is diep doorgedrongen in het sociaal weefsel van de samenleving.
DE POLITIEKE ASSEMBLAGE VAN VERMARKTING
De onzichtbare hand van de vrije markt zou de afstemming tussen hulpvragers en hulpaanbod veel te bieden hebben, zo luidt het argument. Als sociaal werk te herleiden is tot ‘een product’ of ‘een dienst’, waarom zou die onzichtbare hand van de markt dan niet het perfecte organisatieprincipe zijn?
In tegenstelling tot die abstracte benadering van vermarkting, stellen we in deze bijdrage vast dat vermarkting een concrete politieke praktijk is die geassembleerd wordt door diverse actoren. Vermarkting is verre van een autonome of zelfregulerende dynamiek. We onderscheiden marktactoren, naast overheidsactoren, burgers en sociaal werk professionals. Allen hebben ze een januskop wat vermarkting betreft. Pas als we die complexiteit kunnen vatten, kan het sociaal werk zich positioneren in die complexe realiteit van vermarkting, om grondrechten te realiseren.
In deze bijdrage focussen we op Antwerpen en Gent. Niet alleen om de verschillen te exploreren, maar eerder om de complexe politieke assemblage van vermarkting in beide steden te illustreren. Er is geen blauwdruk voor vermarkting, aangezien het steeds gaat om een politiek assemblageproces waarin ‘vermarkting’ vorm krijgt tussen actoren. In Gent zet het civiele actoren wel aan om een strategisch middenveldsalon te organiseren waar die vermarkting geanalyseerd wordt, in de hoop dat er een positionering van het sociaal werk zou volgen. Daarover verder meer; laten we eerst naar Antwerpen kijken.
VERMARKTING AAN DE SCHELDE: EEN ICONISCHE STRIJD?
Sinds het Antwerpse schepencollege en OCMW inzet op vermarkting van onder meer daklozenopvang en buurtwerk woedt het debat hevig. Vermarkting is een manier om regie uit te oefenen op de taakstelling van sociaal werk, maar kan ook worden ingezet om het sociaal werk diepgaand te modelleren naar de eigen ideologische kijk op (sociale) problemen. Gestart vanuit hun analyse dat (een deel van) het Antwerpse sociaal werk zou zijn vastgeroest in monopolistische posities, besliste het Antwerpse beleid om aflopende convenanten met historische partners op de markt te zetten. Voortaan zouden ook commerciële spelers kunnen dingen naar het uitbaten van verschillende opvang- en begeleidingsinitiatieven.
Hoewel die historische partners (zoals CAW Antwerpen) ook private spelers zijn, stootte vooral het openstellen van deze opdrachten naar commerciële bedrijven op luidkeels onbegrip. Niet dat het meteen stormliep van bedrijven die voortaan daklozen zouden opvangen, werd uiteindelijk toch een dossier ingediend door G4S Care samen met De Wooncompagnie. Het leek alsof schepen van Sociale Zaken en OCMW-voorzitter, Fons Duchateau, zou slagen in zijn streefdoel van vermarkting. Verontwaardiging alom, een internationale beveiligingsfirma gaat daklozen opvangen én winst overhevelen naar aandeelhouders. De toon voor een gepolariseerd debat was gezet[1]: het verzet kwam vooral uit ‘linkse’ hoek, voorstanders waren vooral te vinden bij een ‘rechts-conservatief’ beleid. Het verzet tegen vermarkting in de stad Antwerpen houdt vast aan de strijdkreet dat ‘sociaal werk niet te koop is’, terwijl het beleid vasthoudt aan de ingeslagen weg. Kortom, een patstelling.
Fundamenteel is de discussie niet meer ten gronde gevoerd sinds de vermarktingsconvenanten afsprongen. De strijd verzandde in een procedureslag over toewijzings- en beoordelingscriteria of over de waardigheid van de ingezonden dossiers na een klacht bij de provinciegouverneur. Na het terugtrekken van de enige commerciële marktspeler G4S en De Wooncompagnie lijken bestuur en haar historische partners, althans voor even, weer tot elkaar veroordeeld. Hoewel het Antwerpse middenveld ook veel geleerd zou hebben uit deze discussie, dixit een Antwerpse CAW-directeur, zijn er op de werkvloer diepe wonden geslagen. De toon bij het actiebereide sociaal werk is dat ‘wij’ de strijd tegen ‘zij’ (kunnen) winnen.
Hoewel we geenszins een mogelijke versterking van de politieke opdracht van het sociaal werk zien via vermarkting, plaatsen we niettemin enkele vraagtekens bij deze ‘overwinning’. Hoe concreter de praktijken van vermarkting worden en hoe meer ze verwikkeld zijn in een sociale strijd, hoe groter de kans wordt op verlies van nuances en complexiteit. Op zich is dat niet abnormaal. In situaties van sociale strijd is het vaak ‘wij’ tegen ‘zij’, waardoor de facto nuances en complexiteit moeten verdwijnen. Dat dat ‘wij’ kan verzanden in een corporatistische reflex, is niet uit te sluiten. Maar dat zal noch de vermarkting de wereld uithelpen, noch het sociaal werk voldoende inzicht en uitzicht bieden op een adequate positionering, alleen al omdat de realiteit vaak getekend is door situaties waarin die vermarkting minder gebetonneerd is in vastomlijnde posities en assumpties over markt, staat, civiele samenleving en burger. Wat bijvoorbeeld met een aanbodgerichte werking die quasi volledig kan worden overgenomen door private marktactoren, zolang het maar procedureel correct verloopt?
Het debat over vermarkting op zich en de politieke rol van sociaal werk, dreigt daarmee stil te vallen.[2] We roepen op tot een gelaagd debat over vermarkting, een debat dat voorbij de moralistische categorieën (goed of slecht) of de eenduidige categorieën van dé markt, dé overheid, dé burger of hét maatschappelijk middenveld gaat. Geen van die betrokken actoren zijn inherent goed of slecht, laat staan immuun voor vermarkting. Alle actoren hebben wat dat betreft een januskop. Door een eenzijdige moralistische blik of eenduidige categorisering wordt dat andere gezicht al vlug verborgen. De blindheid om dat andere gezicht te (willen) zien, leidt al te vlug tot zwart-witdiscussies.
Daarom pleiten we voor een relationele analyse waarin de relaties tussen overheid, markt, sociaal werk en burger bekeken worden vanuit de manier waarop deze actoren, met wisselend gezicht, zich ten overstaan van vermarkting en elkaar positioneren. Onze focus ligt op de positie van sociaal werk in die politieke assemblage van vermarkting.
Om te belichten hoe belangrijk die positionering is, gaan we even terug in de tijd. Die historische blik toont aan dat het sociaal werk steeds die bemiddelende positie heeft ingenomen ten aanzien van vermarkting. Kortom, die positionering is niet nieuw. Daarom is het mogelijk vandaag opnieuw positie ten aanzien van vermarkting in te nemen.
SOCIAAL WERK ALS BEMIDDELAAR
De historisch verankerde positie van sociaal werk als bemiddelaar ten aanzien van markttendenzen heeft zich doorheen de geschiedenis steeds opnieuw gemanifesteerd; net omdat de markt zekere noden niet kan lenigen en zekere behoeften niet kan vervullen.
Sociaal werk staat steeds in het conflict tussen het individu en de staat, maar geeft daar zelf ook mee vorm aan. De caritatieve initiatieven waren tenslotte ook private initiatieven, die echter faalden de maatschappelijke problemen in de 19de eeuw aan te pakken. Het sociale werk, dat uit dat falen ontstond en leidde tot de ‘progressive era’, richtte zich steeds uitdrukkelijk op de dagelijkse levensomstandigheden van mensen in sweatshops, fabrieken en arbeiderswijken. Ze hadden al gauw door dat hun miserie enkel verbeterd kon worden door te pleiten voor beschermende wetgeving (bijvoorbeeld verbod op kinderarbeid) tegen destructieve marktmechanismen. Sociaal werk is altijd al geplaatst geweest in de machtsconfiguratie tussen markt, overheid en burger. Elke verandering in die - per definitie - conflictueuze relaties moet sociaal werk aanzetten haar eigen bijdrage aan en rol in dat conflict te begrijpen en aanzetten tot kritische positionering.
In al deze contexten moeten we sociaal werk historisch situeren als een manier van besturen: ontstaan ten gevolge van sociale strijd tegen het kapitalisme en vermarkting, met als doel nieuwe sociale strijd te vermijden. In de overheersende visie werd sociaal werk zo een bemiddelend tot disciplinerend antwoord met oog op conflictvermijding. De ‘verzekerde positie’ van sociaal werk in de schoot van de naoorlogse welvaartsstaat bleek een tijdlang een veilige haven: sociaal werk werd grotendeels geïnstitutionaliseerd als onderdeel van de welvaartsstaat en sociaal beleid binnen een legalistisch kader, handelend in kader van een zekere publieke orde en bijdragend tot het produceren van een ‘common good’. Dat historisch compromis staat al enige tijd onder druk.
Sinds de jaren 1970 heeft die welvaartsstaat belangrijke shifts ondergaan. Geen ontmanteling zoals wel eens wordt beweerd, maar diepgaande veranderingen die ingrijpen op de machtsconfiguraties tussen overheid en burgers, markt en middenveld. Ook al is de welvaartsstaat niet geheel verdwenen, de post-welfare state wijkt op tal van vlakken af van wat ze was[i]: van universele aanspraken op rechten naar toenemende conditionalisering, van sociale rechten naar het ‘enablen’ van individuen vanuit een ‘voor wat hoort wat’, van recht op burgerschap naar focus op individuele verantwoordelijkheid, van volledige tewerkstelling in kader van de verzorgingsstaat naar het promoten van werkbereidheid binnen de activerende welvaartsstaat en van publieke voorzieningen geruggesteund door een middenveld naar marktwerking en een instrumentelere inzet van dat middenveld. Ook de burger herschikte het speelveld meermaals. De opkomst van de zelforganisaties of ‘one issue’-bewegingen, zoals Ringland of burgeracties voor vluchtelingen in Calais, dagen zowel overheid als sociaal werk uit zich anders tot elkaar te verhouden.
Nu staan we dus voor marktwerking die doordringt op een manier dat het die andere velden gestaag gaat koloniseren. We zien daardoor een ambivalent plaatje, waarin overheid, markt, burgers en sociaal werk elk een januskop hebben in relatie tot die vermarkting. Géén enkele partij is eenduidig te begrijpen. De overheid garandeert nog wel heel wat rechten, maar stelt deze ook steeds meer in vraag en is niet afkering om allerlei marktmechanismen in het sociaal werk aan te moedigen. Tegelijkertijd zien we burgers die gaandeweg hun rechten dreigen te verliezen of nieuwkomers die amper nog rechten kunnen opbouwen. Bij burgers zien we een hausse van burgerinitiatieven, maar deze zijn allesbehalve klassenneutraal en kunnen zelfs de uitsluiting van kwetsbare burgers doen toenemen.[3] Ook zij hengelen naar private middelen van marktactoren, in de hoop autonomie te kopen. Hun relatie tot de staat is allerminst eenduidig positief, gezien de overheid vaak associëren met afhankelijkheid en oudbakken bureaucratie.
Wat het sociaal werk betreft is vermarkting een opportuniteit tot innovatie of net verwerpelijk want dwingt tot verandering. Wat de markt betreft zien we een toenemende interesse in het sociale domein, zolang de overheid (financieel) borg staat en er uitzicht is op (financiële) winst. Het is die complexe assemblage van vermarkting die we ook in Gent aan het werk zien.
NAAR DE PRODUCTIELIJN VAN VERMARKTING IN GENT
Al lijkt het voorbeeld van de vermarkting in Antwerpen quasi iconisch - ook in de overtuiging van ‘we hebben voorlopig gewonnen’ - toch worden ook in andere steden strategieën voor vermarkting gelanceerd. In Gent namen we recent akte van de ‘Social Impact Bonds’, een sociaal aandeelhoudersmodel dat toelaat private investeerders met risicokapitaal binnen te brengen in een reeks van sociale opdrachten. Denk maar aan buurtwerk, onderwijsinitiatieven, jeugdwerk en sport, enzovoort. De bouwpromotor Re-Vive wil dat model van vermarkting, samen met consultant Impact Matters, introduceren in Gent.
Het zette de civiele samenleving in Gent aan tot proactieve reflectie over wat vermarkting betekent. Naast de zoektocht welke opdracht het sociaal werk heeft, wil het zich onderscheiden van marktactoren. Het waren echter geen professionele sociaal werk actoren die de kat de bel aanbonden. Een kleine particuliere organisatie, stevig ingebed in het sociale weefsel van de Brugse Poort, bond de strijd aan met ‘de vrijage’ van commerciële spelers met bestuur en sociaal werk initiatieven. Het zegt iets over de gebrekkige politisering van de civiele samenleving.
Maar om deze case te begrijpen, belichten we eerst even ‘het Gentse model’. Het Knack[4]-interview tussen Fons Duchateau (schepen Sociale Zaken en OCMW-voorzitter Antwerpen) en Rudy Coddens (schepen Sociale Zaken en OCMW-voorzitter Gent) maakt de ideologische verschillen tussen de besturen in Antwerpen en Gent duidelijk. Maar wil dat zeggen dat Gent vrij van vermarkting is? We denken dat er geen eenduidig ‘nee’ is. Het brengt ons bij de complexiteit van wat ‘de overheid’ is. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar het Gentse OCMW en sociaal beleid onder Rudy Coddens (sp.a), zien we een sociale dynamiek die emancipatorisch rechten uitbuit in het voordeel van kwetsbare doelgroepen. Hetzelfde wanneer we kijken naar het beleid van de schepen van Welzijn, Gelijke kansen, Gezondheid en Sport, Resul Tapmaz (sp.a), waar ingezet wordt op sociale wijkregisseurs en buurtstewards rond de meest kwetsbare groepen.
Maar wanneer we bij datzelfde Gentse beleid kijken naar de visie op stadsontwikkeling en het daaraan gekoppelde woonbeleid, merken we een andere dynamiek rond wijkontwikkeling en wonen op, waarbij men sterk inzet op het aantrekken van de tweeverdieners en ondernemers. Daarmee zet het stadsbestuur in op zeer krachtige marktmechanismen. Het streven naar sociale mix geruggesteund door tal van woningprojecten en ondernemingsgezinde wijkontwikkeling, verandert de machtsverhoudingen op wijkniveau. Elke keer er een nieuwe eetgelegenheid komt of winkel vanuit blanke middenklassengroepen lezen we in krantenkoppen hoe de wijk ‘eindelijk’ herleeft.[5] De stedelijke renaissance op maat van de sterkere middengroepen dus. Precies dat beeld leeft ook sterk in de hoofden van ambtenaren op bepaalde stadsdiensten die zich op de markt van lokale wijkontwikkeling moet begeven. Waar vroeger de stadsvernieuwing en/of wijkontwikkeling begon met een gedeeld kader tussen sociale spelers als Samenlevingsopbouw of Sociaalartistiek werk en stadsdiensten, is dat uitgangspunt de laatste legislatuur veranderd. De kwetsbare groepen prioritair meenemen in toekomstige wijkontwikkeling om gelijkheid in participatie te garanderen is niet meer het fundamentele uitgangspunt; wat niet wil zeggen dat het niet meer gebeurt. Nieuwe spelers komen op de markt van wijkontwikkeling: zowel nieuwe burgerinitiatieven als ondernemers gooien zich op die markt.
Laat ons even kijken naar die ondernemers in wijkontwikkeling. De markt aan de bovenkant (dure woningprojecten) geraakt verzadigd, met verdringing tot gevolg. Nieuwe marktwerking aan de onderkant doet zijn intrede bij private spelers. Creëren bedrijven zo hun eigen markt? Daar steken dus de ‘Social Impact Bonds’ (SIB’s) de kop op in Gent, gepromoot door de private ontwikkelaar ReViVe en consultant Impact Matters. Zij sloten een convenant via de stadsdienst Beleidsparticipatie met de Stad Gent, langs het burgemeesterskabinet. En zo ontstaat er een potentiële vermarkting van sociaal werk op wijkniveau via een besparingsinstrument als SIB’s. De geboekte winst gaat naar de sociale aandeelhouders, want voor hen zijn de SIB’s een investeringsinstrument. Net zoals andere bedrijven komen ze op de markt van het sociaal werk door sociaal ondernemerschap.
Dergelijke uitgesproken voorbeelden van vermarkting passen nog in een defensief ‘zij’ versus ‘wij’-schema. Maar wat met de community werkingen van private voetbalclubs die de markt van het sociaal werk ontdekt hebben? We denken aan de community werking van de private actor KAA Gent (VZW Voetbal in de Stad: Nu: KAA Gent Foundation), met projecten als ‘KAA Gent homeless blue white’ of ‘het Multihuis’ in de wijk Nieuw Gent, waar men via voetbalwerking aan emancipatorisch werk tracht te doen; tenminste in zijn dagelijkse aanbod en werking. Tezelfdertijd zitten er krachtige marktspelers achter voetbalclub KAA Gent waarmee de community werking samenhangt, zoals VDK Bank, Napoleon Games (Casino), Coca Cola en Maes. Ook is de community werking deel van de Corporate Social Responsibility (CSR) strategie voor de club, die via sociale investeringen weer financiële winst oplevert.
Bovendien zien we allerlei nieuwe burgerinitiatieven die als paddenstoelen uit de grond schieten tegen de achtergrond van ‘de participatiemaatschappij’ en trends van ‘vermaatschappelijking’. Die burgerinitiatieven gooien zich ook op de markt van wijkontwikkeling, en lonken naar marktactoren voor financiële mogelijkheden die hen autonomere slagkracht kunnen geven. Dat die burgerinitiatieven quasi allemaal bestaan uit blanke hoger opgeleiden die de wijk vaak naar hun evenbeeld inrichten, moet aanzetten tot scherpere reflectie over de machtsrelaties aan de basis van stadswijken die veranderen. De opstapeling van conflicten op burgerniveau tussen deze middenklasse nieuwkomers en oudere bewoners, en/of groepen met migratieachtergrond zijn legio. Of hoe het democratisch klinkende ‘participatie’ al te romantisch wordt benaderd. De burgerbudgetten en dito projecten in Gent, waar in totaal 1,3 miljoen euro wordt herverdeeld, zijn daar een goed voorbeeld van.[6] Niet vreemd dat dit uit dezelfde koker komt van de stadsdienst waarmee het convenant met ReVive werd gesloten. Dat is het soort bestaande concrete maar complexe machtsconfiguratie van vermarkting waarin we ‘het sociaal werk’ moeten denken.
Het stedelijk beleid speelt een belangrijke rol in dergelijke transformaties. Pleidooien om claims inzake grondrechten richting overheid te maken zijn allerminst niet zinloos, alleen al omdat stedelijk beleid geen moloch is: én marktwerking én initiatieven voor het realiseren van grondrechten lopen doorheen stadsdiensten, investeringsprojecten en contracten of convenanten. Dus ook de opkomst van de ‘Social Impact Bonds’ (SIB’s) in Gent zijn niet éénduidig te begrijpen. De opkomst van de SIB’s verontrusten, maar trekken ook aan. De overheid wordt verleid door besparingen terwijl sociaal werk initiatieven nieuwe inkomstenbronnen tegemoet zien. Het totale plaatje van financieringsmechanismen, impactmeting, regie en langetermijnvisie blijven tot op heden zeer troebel. Ook onderzoek wijst op verschillende paradoxen (Maier et al., 2017)[7]. Hun onderzoek wijst verschillende patronen aan:SIB’s financieren eerder zelden innovatieveof onzekereinterventies; ondanks de ‘outcome’gerichtheid blijven SIB’s eerder op de vlakte in het beschrijven van die uitkomsten; slechts enkele SIB’s transfereren het financieel risico naar private investeerders, meestal blijven de overheid of charitatieve organisaties borg staan.
Het is in deze zin ook tekenend dat een niet-gesubsidieerd lokaal buurtinitiatief uit de Brugse Poort, waar ReVive neerdaalde met het vastgoedproject ‘Watt Factory’, de kat de bel aanbond en middenveldactoren bijeenbracht. ‘Het strategisch salon middenveld’ in Gent werkt ondertussen als een inktvlek. Het nodigt uit tot scherp debat en dialoog over vermarkting in Gent.
Er is dringend nood aan maatschappelijk debat dat de huidige machtsconfiguratie niet alleen blootlegt, maar ook ter discussie stelt. Want precies in die complexe machtsconfiguratie van actoren met een januskop ten aanzien van vermarkting, moet dat sociaal werk zich gaan positioneren én een verschil maken. Het is daar dat de maatschappelijke en politieke opdracht van sociaal werk zo belangrijk worden. Aan het Gentse middenveldsalon namen zowel burgers, sociaal werkers, (ex-) ondernemers als beleidsactoren deel. Hoewel er (nog) geen concrete uitkomst is, werd duidelijk dat een open dialoog uitnodigt de (eigen) stellingen te verlaten. Dat bleek een moeilijke maar noodzakelijke oefening waaraan vervolg zal worden gegeven.
LEIDT VERMARKTING TOT SCHERPERE POSITIONERING?
We concluderen liever met een vraag dan een eenduidig antwoord. Deze bijdrage focust op de manier waarop de samenleving doordrongen geraakt van de overtuiging dat marktprincipes een evidentie zijn geworden. ‘Neo-liberalism has brought out the worst in us’, waardoor we allemaal een stuk neoliberaal zijn geworden, stelt Paul Verhaeghe in The Guardian.[8] En die vermarkting volgens neoliberaal model dringt diep door in het sociaal weefsel van de samenleving. Volgens ons is het ordenen en ingrijpen van de sociale wereld aan de hand van vermarkting geen spoor voor het sociaal werk om te exploreren. De politieke kernopdracht - het verwezenlijken van grondrechten vanuit de leefwereld van kwetsbare groepen - vindt geen hefboom in die marktaanpak. Dat wil zeggen dat sociaal werk zich opnieuw een positie moet verwerven en positioneren tegenover die vermarkting.
Dat is geen nieuwe opdracht. Commodificatie (relaties gedefinieerd in markttermen van vraag en aanbod) is niet nieuw in het sociaal werk. Er zijn voldoende historische voorbeelden daarvan die op zich sociale strijd uitlokten, zoals we leren uit het voorbeeld van de Rank and File movement die reageerde tegen de sociale gevolgen van de industriële samenleving. Decommodificatie was zelfs in het regime van de welvaartsstaat een belangrijke doelstelling. Decommodificatie is een voortdurende strijd, een strijd waarvan nu wordt aangevoeld dat het sociaal werk in het defensief komt te staan.
Maar die defensieve positie kan enkel worden gecountered door een grondige analyse te maken van de complexiteit van vermarkting. In die zin pleiten we ervoor voorbij de eenduidige categorieën in dit debat over vermarkting te stappen. Wat voorop moet staan in de strijd tegen vermarkting is een analyse van de politieke assemblage van vermarkting, die vorm krijgt tussen markt, staat, civiele samenleving en burger.
Daarom plaatsen we Antwerpen en Gent naast elkaar, in plaats van zomaar tegenover elkaar. Dat brengt meer duidelijkheid in de manier waarop en waarlangs vermarkting vorm krijgt. Vermarkting is geen abstract gegeven, noch het prerogatief van de markt en een overheid die de markt wil laten ‘spelen’. Zonder complexe machtsanalyse van de reële praktijken en actoren achter vermarkting, wat we omschreven als ‘de politieke assemblage van vermarkting’, kan geen tegenmacht opgebouwd worden. In het voorbeeld van Gent bond een niet-professionele actor de kat de bel aan. Een deel van het professioneel sociaal werk stond erbij een keek er naar, misschien net omdat hun kritische afstand ten aanzien van vermarkting kleiner is geworden dan men zelf inschat?
Wil het professioneel sociaal werk politiek relevant blijven, dan zal het zelf ook meer die kritische rol moeten opnemen. Het is in de manier waarop het sociaal werk niet-vermarkte ruimte detecteert en inneemt, dat het haar politieke rol voor de realisatie van grondrechten, net kan opnemen.
Hans Grymonprez
Lector sociaal werk aan de AP Hogeschool Antwerpen en als doctoraal onderzoeker verbonden aan de vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek van de Universiteit Gent
Pascal Debruyne
Postdoctoraal onderzoeker verbonden aan Menarg (UGent). Voorzitter van vzw Uit De Marge en vzw Samenlevingsopbouw Gent[9]
[1]Voor een grondiger inkijk in het debat en de vele argumenten verwijzen we naar de website van sociaal.net, zoekterm: vermarkting.
[3]http://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/nieuws/burgerinitiatieven-speeltje-van-hoger-opgeleiden.9548774.lynkx.
[4]http://www.knack.be/nieuws/belgie/een-gesprek-met-ocmw-voorzitters-fons-duchateau-en-rudy-coddens-breek-mij-de-bek-niet-open-over-homans/article-longread-862347.html.
[5]http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20161012_02516723of http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20141120_01386791.
[7]Maier, Florentine, Gian Paolo Barbetta, and Franka Godina. 2016. Paradoxes of Social Impact Bonds. Paper presented at the ISTR conference, Stockholm, Sweden.
[8]https://www.theguardian.com/commentisfree/2014/sep/29/neoliberalism-economic-system-ethics-personality-psychopathicsthic.
[9]Eerdere publicaties over dit onderwerp van deze auteurs zijn te vinden op sociaal.net http://sociaal.net/analyse-xl/sociaal-werk-zal-politiek-zijn/ en http://sociaal.net/opinie/tendering-bedreigt-kwaliteit-van-sociaal-werk/.
[i][i]Kessl, F. (2015). ‘Social work and changing relations between citizens and civil society within marketized welfare states. Possible new directions for social work research? Lecture for doctoral intensive seminar ‘social work in the context of the transformation of the welfare states, Gent, 6 mai 2015, Ghent University).