Één uur middags. Ze is veel te laat. Maar ik wist al dat ze veel te laat ging zijn, daarom was ik rustig op dit bankje gaan zitten. Onder een grote, oude boom, op een pleintje in het begin van Olinda, de stad waar dit land begon. Precies daar zit ik. De boom draagt negerharten. Ik weet niet waarom de vrucht zo heet, maar ze is rond, geurig en zoet. Ik kijk naar Ti. Ware het niet de zeebries, dan zou hij niet zo rustig liggen te slapen. Wij houden wel van warmte, maar dit is bloedhitte. De man tegenover mij maakt een praatje, maar ik praatje niet terug. Schrikt hem niet af. Hij had het vast over kleine kinderen in de hete zon. Dat zeggen ze namelijk allemaal. Ik luister niet eens. De schaduw is mijn verkoeling, niet mijn gevangenis.
Er komt een vrouw aangesloft. Middelbare leeftijd, dikke buik, donkere short en donker bikinitopje. Over haar rechterschouder een boel natte kleren. De geur van wasmiddel en wasverzachter slaat me tegemoet. Vast Omo, denk ik bij mezelf. Lekker. Ze stopt bij een ander bankje, legt haar was over de leuning. Één voor één wringt ze ze uit. Onberispelijk, volgens dezelfde techniek die mijn oma aan mijn moeder heeft geleerd, en mijn moeder aan mij. Ze schudt ze uit en legt ze over het gras. Met deze zon is alles over een half uur weer droog. Ik vraag me af of ze haar kleren echt in de zee heeft gewassen. Ze roken helemaal niet naar zee of zout. Ze roken naar frisse was, zoals bij mij thuis, vers uit de wasmachine. De man aanschouwt dit alles ook, zij het hoofdschuddend, met een misprijzende trek rond zijn mond. Hij mompelt iets maar ik kijk hem niet eens meer aan. Je ziet er zelf uit alsof je hier woont, klootzak.
Iets aan de vrouw trekt weer mijn volledige aandacht. Ze is aan het grabbelen in haar zakken, maar nu is haar bikinitopje verschoven. Ik zie een tepel. Ze lijkt er geen erg in te hebben, maar ik kijk geschrokken om me heen om te kijken of nog iemand het heeft gezien. Met een zucht draai ik me weer om. Niemand. Met haar linkertepel te kijk gaat ze rustig verder. Ze is blijkbaar aan het opruimen. Haar hele hebben en houwen in 3 volle zakken bij het 3de bankje op het pleintje bij de post, aan het begin van Olinda. Haar bed is een uitgespreide kartonnen doos dat ze nu netjes heeft opgevouwen en opgeborgen.
De vrouw trekt een wit T-shirt aan en pakt een andere, zwart en versleten. Vouwt het doormidden. En nog eens. En nog eens. Er blijft een reep stof lang en smal over. Zonder blikken of blozen trekt ze het elastiek van haar short naar voren, ik zie dat ze het elastiek van haar slipje ook meeheeft. De reep zwarte stof verdwijnt tussen haar benen. Haar ene hand schikt de stof, haar andere hand wacht op de andere om de slip en short weer los te laten. De stof maakt een kleine klets wanneer het terugkomt naar haar huid. Deze keer heb ik niet omgekeken om te kijken of iemand dit had gezien. Vanuit mijn ooghoek zie ik een donkerblauwe Mercedes aan het plein stoppen, een bekend silhouet van frivole krullen, real ray-ban, een zwaaiende hand. Met moeite kijk ik weg van de vrouw en kijk ik naar de andere. Twee werelden in één land. Ze is er.
de A van Armoede
Één uur middags. Ze is veel te laat. Maar ik wist al dat ze veel te laat ging zijn, daarom was ik rustig op dit bankje gaan zitten. Onder een grote, oude boom, op een pleintje in het begin van Olinda, de stad waar dit land begon. Precies daar zit ik. De boom draagt negerharten. Ik weet niet waarom de vrucht zo heet, maar ze is rond, geurig en zoet. Ik kijk naar Ti. Ware het niet de zeebries, dan zou hij niet zo rustig liggen te slapen. Wij houden wel van warmte, maar dit is bloedhitte. De man tegenover mij maakt een praatje, maar ik praatje niet terug. Schrikt hem niet af. Hij had het vast over kleine kinderen in de hete zon. Dat zeggen ze namelijk allemaal. Ik luister niet eens. De schaduw is mijn verkoeling, niet mijn gevangenis.