Dat onderzoek heeft aangetoond dat de betekenis van de hoofddoek heel uiteenlopend is (van een rebelse act eigen aan moslim adolescenten via een bevestiging van het recht op een gematigde islam in het Westen tot een teken van onderwerping aan de echtgenoot) gaat het iconoclasme van Vermeersch liefst uit de weg.
Moraliseren versus filosoferen
Er stond vorig weekend een interview met moraalfilosoof Etienne Vermeersch in De Standaard, dat voornamelijk ging over de ‘hoofddoekenkwestie’. Zoals bekend is Vermeersch tegen het dragen van een hoofddoek voor moslima’s aan een overheidsloket. Hij noemt zichzelf in het interview een « goed filosoof ». Wie zijn argumenten analyseert kan echter niet anders dan constateren dat die ernstige denkfouten bevatten en dus veel dichter bij een niet-filosofisch ‘moraliseren’ komen dan bij degelijke ‘philosophy in action’.
Vermeersch’ argumenten zondigen tegen een ‘rationele redenering’ op drie vlakken : op kennistheoretisch vlak, op ethisch vlak en op theologico-politiek vlak. Laten we even de drie argumenten overlopen.
KENNISTHEORETISCHE FOUT
De strijd tegen de hoofddoek is volgens Vermeersch een strijd tegen de « radicale islam ». Een biologielerares met een hoofddoek aanvaardt hoogstwaarschijnlijk de evolutietheorie niet, beweert hij. Hoofddoeken functioneren dus als een soort ‘etiket’ dat op het voorhoofd van een vrouw geplakt wordt en verwijst naar opinies zoals « dat een man zijn vrouw mag slaan », « dat op geloofsafval de doodstraf staat », of « dat veelwijverij toegelaten is ». Daarmee gaat Vermeersch, zonder enige argumentatie, in tegen wat de epistemologie al sedert Augustinus van Hyppo weet : er is een essentieel verschil tussen een teken en waar dat teken naar verwijst. Tekens zijn per definitie meerduidig (als dat niet zo was zou de enig geldige betekenis van verkeerstekens niet bij wet moeten vastgelegd worden). Dat geldt natuurlijk ook voor religieuze symbolen. Voor Vermeersch lijken die te werken als een rode lap op een stier : van zodra hij een hoofddoek ziet vreest hij onmiddellijk te maken te hebben met opinies die verdedigd werden door de leiders van de Iraanse revolutie of de Moslimbroederschap tijdens haar beginjaren. Dat « vermoeden », zoals hij die angst liever noemt, is voldoende om het teken zelf aan te vallen en via de wet te elimineren. Dat onderzoek heeft aangetoond dat de betekenis van de hoofddoek heel uiteenlopend is (van een rebelse act eigen aan moslim adolescenten via een bevestiging van het recht op een gematigde islam in het Westen tot een teken van onderwerping aan de echtgenoot) gaat het iconoclasme van Vermeersch liefst uit de weg. Zijn persoonlijke interpretatie ervan is voor hem voldoende om eenzijdig te beslissen welke betekenis een hoofddoek al dan niet heeft. Het is bijzonder merkwaardig dat een « goed filosoof » een dergelijke fundamentele epistemologische fout maakt.
ETHISCHE FOUT
Een tweede drogredenering in Vermeersch’ opinie : omdat er in het verleden weinig moslimvrouwen (en dus weinig vrouwen met hoofddoeken) in België woonden, moet de hoofddoek nu bij wet verboden worden. Hij verwart daarbij wat filosofen het de iure en de facto noemen : het feit dat er in het verleden geen moslim hoofddoeken aan de Belgische loketten te zien waren (de facto) wordt plots als voldoende voorwaarde aangegeven om een nieuwe norm aan de maatschappij op te leggen, waarbij hoofddoeken verboden worden (de iure). Je kan zo’n wetgevende beslissing onmogelijk gaan verantwoorden met een eenvoudige verwijzing naar het verleden. Zelfs mocht iets een norm geweest zijn in het verleden, dat feit op zich volstaat hoegenaamd niet om het te verrechtvaardigen als norm in de toekomst. Als dat wel zo zou zijn, zou je bijvoorbeeld morgen vrouwen stemrecht mogen ontzeggen, louter omdat het in « onze cultuur » gedurende eeuwen de norm was dat vrouwen niet mochten stemmen. Vermeersch’ argument wordt hier dus heel makkelijk weerlegd via een reductio ad absurdum. Ethisch gezien zijn feiten en normen twee totaal verschillende dingen.
THEOLOGICO-POLITIEKE FOUT
Een laatste argument dat Vermeersch aanhaalt is dat omdat er een radicaal fundamentalistische stroming binnen de islam bestaat (en binnen het Jodendom, en binnen het christendom), alle religieuze symbolen automatisch de betekenis hebben die die minderheid er wil aan geven. Dit soort reductio ad extremum van het ‘religieuze feit’ begaat niet alleen een gigantische theologische fout (het miskent het feit dat de meerderheid van de bijna twee miljard Moslims helemaal geen litteralistische interpratie van de Koran aanhangt), maar ook een banale logische fout, onder filosofen bekend als pars pro toto : een deel voor het geheel nemen. Het is vreemd dat een « tolerante vrijzinnige » zich zo makkelijk tot oversimplificatie leent. Door een complexe realiteit te reduceren tot één onderdeel ervan doet Vermeersch au fond exact hetzelfde als de (theologische gezien weinig onderbouwde) fundamentalistische moslims. Erger nog : hij functioneert hierdoor als een soort megafoon voor de minderheid fundamentalisten die wanhopig probeert hun interpretatie als de énige ware te doen aanvaarden. Het gaat hier dus ook om een heel ernstige politieke fout : zonder enige kritische afstand neemt Vermeersch enthousiast deel aan de constructie en verspreiding van de mythe dat de échte moslim een fundamentalistische moslim zou zijn.
Vermeersch maakt bovendien ook een opmerkelijke juridische fout, wanneer hij stelt dat omdat hij als rabiate anti-hoofddoeker geen deel zou mogen uitmaken van een literaire jury die oordeelt over het werk van een gesluierde moslima, zo’n vrouw ook niet aan een overheidsloket mag zitten. Waar het overduidelijk is aangetoond dat Vermeersch schrik heeft van hoofddoeken omdat hij die spontaan (en onterecht) met religieus fundamentalisme associeert, is het in de praktijk helemaal niét bewezen dat gelijk welke moslima die een hoofddoek draagt er fundamentalistische opinies op nahoudt én die verder ook op zo’n manier in haar werk laten tussenkomen dat ze haar professionele neutraliteit verliest. In een grondwettelijke democratie ben je pas schuldig als je schuld bewezen is. Dat een burger, op basis van een angstig amalgaam, vreest en zelfs gaat vermoeden dat een moslimvrouw haar job niet op een competente manier zal uitvoeren, kan hoegenaamd géén argument zijn om haar bij wet de toegang tot een overheidsjob te verbieden.
De angst die uit het interview met Vermeersch spreekt is duidelijk ook die van een deel van de Vlaamse bevolking. Zoals Vermeersch zelf aangeeft : ze verwijst naar een behoorlijk traumatiserende variant van het katholicisme waar veel mensen van zijn generatie en jonger in Vlaanderen mee geconfronteerd zijn. Maar je kan in een democratie niet verwachten dat wetten gestemd worden gebaseerd op angst alleen. Vermeersch verliest duidelijk zijn uitmuntende vaardigheden als filosoof wanneer hij zich in dit debat gooit. We kunnen alleen maar hopen dat hij en andere Vlamingen eindelijk ‘ns « oog in oog » met gesluierde moslima’s gaan komen te staan, zodat dit soort paniekreacties kan getemperd worden door enige realiteitszin. En hoe zouden zo’n ontmoetingen kunnen gebeuren, ware het niet via een banaal contact aan een overheidsloket … ?
>>>
Anja Van Rompaey (filosofe, onderzoeker aan het Interdisciplinair Centrum voor de Studie van Religies en Laïciteit, Université Libre de Bruxelles ; lid van de Vooruitgroep)