In '68 namen we de draad van de verlichting op, maar ook van het multinationale project dat Europese Unie heet en dat door zoveel conservatieven en nationalisten wordt verguisd. Hun wereld is verankerd in onderwerping en gehoorzaamheid aan traditie en cultus van de natie. Die wereld spoorde niet met die van de verlichting en evenmin met die van ’68.
Als het over ’68 gaat, zijn de paradoxen nooit ver weg. De relatie verlichting-contestatie is er zo één. Ondanks de vele vingerafdrukken werd ’68 nauwelijks als een late loot van de verlichting geboekt. Daarvoor waren we blijkbaar te jong, te dilettant. En het is waar, van Rousseau wisten we weinig en uit Du contrat social werd nauwelijks geciteerd. Met Herbert Marcuse, Wilhelm Reich of een Foucault, allemaal filosofen die de wisselbeker maîtres à penser van ’68 kregen, lag dat anders. Hun boeken gingen wel over de toonbank en hun stellingen zorgden voor ambiance in de media. Bij de activisten was hun impact echter minimaal. Ik kan me geen volksvergadering herinneren waarin iemand de beweging aan De eendimensionale mens van Marcuse aftoetste. Wat het debat wel oppookte, waren de drie woorden die destijds Frankrijk en Europa veranderden. Opnieuw was het égalité dat de brandstof leverde en de contestatie zin en perspectief gaf. En dan waren er de vragen hoe je dat met liberté verzoende en waar de grenzen van de solidariteit, fraternité, lagen.
Het zijn de kwesties die ertoe doen, zowel in 1968 en in 2018 als in 1784 toen Immanuel Kant Was ist Aufklärung? publiceerde. Zoals gelijkheid het watermerk van de verlichting was, was het dat ook van de contestatie. De hardnekkigheid waarmee ’68 het arbeidersdeficit aan de universiteiten bleef aanklagen, is er een illustratie van. Over de wijze waarop we die gelijkheid met vrijheid moesten combineren, was er geen consensus. Voor enkele gestaalde lezers van Marx en Lenin was het een luxeprobleem of, erger nog, een kleinburgerlijke oprisping. De blindheid van sommigen voor de totalitaire 20ste eeuw is een triest hoofdstuk van de contestatie.
Dit was een abdicatie voor het ‘durf te denken’ (sapere aude), het moto van de verlichting en de sleutel voor individuele en collectieve emancipatie. Elk origineel denken en elke emancipatie beginnen met een afwijzing, een weigering om platgetreden paden en tradities te volgen. Een weigering ook om autoriteiten te gehoorzamen, omdat ze autoriteiten zijn. In die zin behoort de antiautoritaire demarche tot het wezen van de verlichting en was ’68 een uitstekende leerling. Het was een eerste stap in een traject om het lood van uitgeleefde regels en achterhaalde dogma’s af te schudden. Een nieuw begin van hetzelfde emancipatieverhaal dat in de 18de eeuw dit continent door elkaar schudde. Toen werd een wereld van standen, privileges en verstikkende tradities uitgedaagd en met subversieve begrippen als mensenrechten, gelijkheid, vrijheid ondergraven. In de sixties werd die draad weer opgenomen. Deze keer begon het niet in Frankrijk en waren er geen wijzen die met een alles omvattende Encyclopédie een ander denken ontvouwden. Deze keer ging het om een opstoot van jongeren die aanvoelden dat ongelijkheid en conformisme weer het nieuwe normaal werden. De antiautoritaire kreet was slechts een proloog van een groter verhaal en het echte debat over bevrijding, gelijkheid en de sloop van privileges. De snuffelhond in de conservatief weet dan genoeg. Dit is de geur van de verlichting. Dit is dezelfde springstof die het ancien régime ontwrichtte, de kerk- en andere vorsten vele octaven lager deed zingen en Friedrich Schiller tot ‘Alle Menschen werden Brüder’ inspireerde.
Dat de verlichting de ideeën voor de contestatie leverde, hebben de rechtse en linkse bashers van de contestatie systematisch verduisterd. Veel simpeler was ’68 aan een van zijn tientallen slogans op te knopen. Ook Louis Tobback draaide er zijn hand niet voor om. Tien jaar terug haalde hij de evergreen ‘verboden te verbieden’ opnieuw uit het museum om de contestatie nog eens als een anarchistische en hedonistische trip te dumpen. In een halve eeuw tijd hebben de anti’s aan zowat alle slogans van ’68 een strop geknoopt, behalve aan één. Uitgerekend een slogan die geen individueel hoogstandje was, maar door tienduizenden in vele Franse steden werd gescandeerd en de essentie van ’68 wel verwoordde: ‘Nous sommes tous des juifs allemands.’ Dit was geen gratuite, anarchistische kreet, wel een slogan die een nieuw ‘wij’ neerzette. Niet etnisch, niet nationaal, niet religieus. Dit was een ‘wij’ dat voor goed komaf wou maken met de wortels van de Holocaust en de Europese zelfdestructie. Dit was ons ‘nooit meer’. Dit was ons alternatief op naties, staten en regimes die zich zo superieur waanden dat ze er oorlogen, concentratiekampen en dictatuur voor over hadden.
Daarmee namen we de draad van de verlichting op, maar ook van het multinationale project dat Europese Unie heet en dat door zoveel conservatieven en nationalisten wordt verguisd. Hun wereld is verankerd in onderwerping en gehoorzaamheid aan traditie en cultus van de natie. Die wereld spoorde niet met die van de verlichting en evenmin met die van ’68. Dat verklaart allicht waarom de kritiek op de verlichting van tweehonderd jaar geleden nauwelijks verschilt van de kritiek op ’68. In 1790 treurde Burke over de schone tradities die de verlichting overboord kieperde, in 2010 veegde De Wever met ’68 de vloer aan omdat het ‘zo gretig tradities en instituties’ aanviel.
**
Paul Goossens, 1968. Het jaar dat niet wil sterven, EPO, 2018, 128p., 9,90€
Over de auteur:
Paul Goossens was met Walter De Bock en Ludo Martens een van de boegbeelden van de contestatie rond Leuvens Vlaams. In januari 1968, op het hoogtepunt van de Leuvense revolte, werd hij veertien dagen in een Brusselse cel opgesloten.Na een turbulente passage in het Belgisch leger, goed voor tien dagen cachot en een maand extra diensttijd, ging Goossens aan de slag in de journalistiek. Hij werd stichtend hoofdredacteur van De Morgen. Na zijn vertrek bij De Morgen, verlegde hij zijn focus naar de Europese Unie. Eerst bij Knack, dan bij het persagentschap Belga. Sinds 2009 is Goossens, die een gediplomeerd econoom is, columnist van De Standaard.