Politici mogen het vandaag dan wel bon ton vinden om uit te roepen dat ‘multiculturele samenleving failliet is’, in eigen boezem kijken is er niet bij. Het komt niet in hen op dat net het beleid ten aanzien van die superdiverse samenleving failliet is.
Discriminatie is een fundamenteel en structureel probleem in ons land. Helaas is dat geen nieuw gegeven. De ‘interdit aux etrangers’ -bordjes aan cafés zijn dan wel verdwenen, de bijhorende mentaliteit en daden zijn vandaag nog altijd realiteit, zij het vaak subtieler en meer onderhuids. Dat zorgt er voor dat discriminatie ook veel minder makkelijk te bestrijden is. Een antidiscriminatiestrijd is nochtans van cruciaal belang binnen een gezonde democratie. Discriminatie is bovendien geen marginaal fenomeen in ons land; het is een structureel onderdeel van onze samenleving. En hoewel de cijfers al sinds jaar en dag gekend zijn, ontbreekt het aan een structureel en daadkrachtig antidiscriminatiebeleid in ons land. Erger nog, er bestaat nauwelijks een roep naar een structureel beleid. We horen geen stoere taal over het failliet van het antidiscriminatiebeleid in ons land. Integendeel, jaar na jaar, geval na geval, wordt een antidiscriminatiebeleid gezien als iets wat er al is. Elke versteviging of uitbreiding van die strijd wordt neergezet als iets overbodig, onmogelijk en zelfs onwenselijk.
Integratie is de enige te bewandelen weg. En dat al meer dan 2 decennia. Het probleem ligt dan niet aan ‘ons’, maar aan ‘hen’. Zij moeten meer hun best doen. Dit integratie-discours als antwoord op discriminatie is vanuit democratisch oogpunt problematisch. Als antwoord op dit discours, hou ik in deze paper een warm pleidooi voor praktijktesten als fundament van een structureel antidiscriminatiebeleid. Ik start dit pleidooi met een korte blik op gelijkheid als één van de fundamenten van de democratie. Vervolgens zet ik enkele feiten over discriminatie in ons land op een rijtje. Dit laat ons toe een evaluatie te maken van het integratiebeleid en het antidiscriminatiebeleid van onze overheden. Eindigen doe ik met het uittekenen van de contouren van een structureel antidiscriminatiebeleid in het algemeen en de rol van praktijktesten in dergelijk discours in het bijzonder.
Gelijkheid als fundament van de democratie
Als je vandaag spreekt over gelijkheid wordt een aantal mensen al snel ongemakkelijk. Gelijkheid heeft en cours de route een slechte naam opgelopen. Het heet dan dat gelijkheid niet mogelijk is, noch wenselijk. Gelijkheid en dan vooral het streven om gelijkheid te installeren in een samenleving leidt in dit denken rechtstreeks naar ontsporingen, barbarij en dictatuur om het in de gedachtegang van De Wever te verwoorden (Maly, 2012). Gelijkheid wordt niet alleen afgedaan als utopisch, maar ook als onwenselijk in deze retoriek. Gelijkwaardigheid is dan het hoogst haalbare. Gelijkheid, in dit dominante discours begrepen als “hetzelfde zijn en hetzelfde willen”, staat volgens de rechterzijde haaks op democratie. Om het in één beeld duidelijk te maken: gelijkheid wordt in dit discours begrepen als iedereen in een mao-pakje hijsen.
Dit toont meteen aan hoe erg het gesteld is met ons democratisch bewustzijn. Immers, voor de verlichtingsdenkers, en dan in het bijzonder voor degenen die ons de democratie geschonken hebben, zijnde de radicale verlichtingsdenkers, is gelijkheid een fundament van de democratie (Israel, 2001, 2010 & 2011; Sternhell, 2010; Maly, 2012). Gelijkheid is van meet af aan een fundamentele waarde van de verlichting en het is de staat die garant moet staan voor die gelijke rechten. Jefferson (2007) stelt het als volgt: ‘We hold these truths to be self-evident: that all men are created equal; that they are endowed by their creator with inherent and [certain] inalienable rights; that among these are life, liberty, & the pursuit of happiness: that to secure these rights, governments are instituted among men...’ Het is dan ook geen toeval dat in alle democratieën die in de 18de en 19de eeuw ontstaan als gevolg van de verlichtingsrevoluties gelijkheid van de burgers opgenomen is in de grondwet.
Het is tekenend voor de staat van onze democratie dat de hedendaagse liberalen het enkel maar over vrijheid hebben. De Gucht onderstreept dat onlangs nog met de titel van zijn laatste boekje ‘Vrijheid. Liberalisme in tijden van cholera’. Gelijkheid, nochtans een kernwaarde van het verlichte liberalisme, wordt vandaag meer en meer gezien als een inperking van de vrijheid. De radicale verlichtingsdenkers dachten daar heel anders over. Net omdat zij het geluk van het individu naar voren schuiven als de maat der dingen, behoort gelijkheid samen met vrijheid tot de kern van de verlichting. Zonder gelijkheid kan er volgens deze radicale denkers geen sprake zijn van vrijheid. Het idee van Berlin (1958), dat enkel negatieve vrijheid (de vrijheid van elke inmenging) gewenst is, is de verlichtingsdenkers vreemd. Sternhell (2010) categoriseert Berlin dan ook niet zomaar als een antiverlichtingsdenker. Immers, voor de verlichtingsdenkers kan een individu maar vrij zijn omdat hij gelijk is aan elk ander individu en dus nooit door een ander individu wordt onderdrukt.
Belangrijk is nog te onderstrepen dat Rousseau (1755) net zoals Paine (1791) en Jefferson (2007) verder gaan dan enkel gelijkheid voor de wet voorop te stellen. Net zoals de radicale filosofen Diderot, d’Holbach en hun leerlingen (Israel 2010) zetten zij een aanval in op de sociale ongelijkheid. Paine (1791) onderstreept bijvoorbeeld niet alleen dat ‘[…] de mensheid één is, en bijgevolg worden alle mensen gelijk geboren en met gelijke natuurlijke rechten […]’. Hij pleit er ook voor om de sociale ongelijkheid aan te pakken. Ook Jefferson (2007) bepleit meermaals een aanpak van ongelijkheid: ‘Ik ben me ervan bewust dat een gelijke verdeling van bezit niet te bewerkstelligen is, maar als de gevolgen van deze enorme ongelijkheid zoveel miserie creëren voor het gros van de mensheid, kunnen wetgevers niet te veel middelen verzinnen om bezit te herverdelen […]'. Het is de nadruk op gelijkheid die het cruciale verschil maakt met het Ancien Régime. Het zal later door bijvoorbeeld Marx radicaal worden geïnterpreteerd als zijnde het recht om vrij te zijn van onderdrukking, niet alleen door koningen en aristocraten, maar ook door het kapitaal.
Gelijkheid is voor die radicale verlichtingsdenkers dus samen met vrijheid de basis van een democratie. En beide zijn perfect compatibel met elkaar in de geest van de verlichting. Het is geen toeval dat De Tocqueville (1835) zijn beschrijving van de democratie in Amerika start met de vaststelling dat die samenleving gekenmerkt wordt door een ongekende (sociaaleconomische en politieke) gelijkheid van alle burgers. De democratie is voor de verlichtingsdenkers de enige regeringsvorm die recht doet en gebaseerd is op de onvervreemdbare rechten van de mens. En dit net omdat democratie gebaseerd is op gelijkheid, zoals Israel (2010) duidelijk maakt: ‘Precies zoals het principe van gelijkheid, en de morele theorie gebaseerd op rechtvaardigheid en wederkerigheid democratie verankerden in de morele en politieke filosofie van de radicale verlichting, zo was het “gelijkheid” dat deze hele sociale theorie een grondlaag gaf.’ Onderliggend aan het idee van representatieve democratie ligt dan ook de gelijkheidsidee: namelijk iedereen kan iedereen vertegenwoordigen, net omdat iedereen gelijk is.
Discriminatie als een aanval op de democratie
Gelijkheid krijgt dan ook niet zomaar een centrale plaats in onze grondwet; het is het fundament bij uitstek van een democratie. Het is duidelijk dat discriminatie niet alleen een aanval is op de gelijkheid, maar ook op de democratie an sich. Er kan in een democratie geen sprake zijn van een recht op discriminatie. Nochtans is het net dat wat de bekende professor in de rechten Mathias Storme (2007) beweert. Immers als discriminatie wordt toegelaten of niet daadkrachtig wordt bestreden dan verzanden we in de installatie van privileges en laten die privileges nu net het kenmerk bij uitstek zijn van het Ancien Regime. In een samenleving van vrije individuen is het de wet die zorgt dat we vrij kunnen zijn net omdat de wet elke inperking van onze vrijheid straft. Privileges vernietigen de vrijheid, zo wist Locke (1689) ons al te vertellen. Deze verplichting om het gelijkheidsbeginsel te vrijwaren is de reden waarom mensen vrij zijn in een moderne samenleving: ze verdient het dan ook om beschermd te worden.
Discriminatie is dus steeds een aanval op de fundamenten van de democratie. En helaas zien we dat die aanvallen op het gelijkheidsbeginsel een structureel onderdeel zijn van onze samenleving. Discriminatie is helaas niet nieuw in onze samenleving, in de jaren 60 was expliciet racisme gewoon aanwezig in het straatbeeld (De Witte, 2004). Sinds het einde van de jaren tachtig zien we zelfs een politieke partij groot worden dankzij een racistisch discours. Dat discours van het Vlaams Blok oefent, ondanks het cordon sanitaire, wel degelijk grote invloed uit op de standpunten van de andere politieke partijen. Gedurende de jaren 90 zien we dat de premissen van dat Vlaams Blok zeer wijd gedeeld worden, meer nog, ze verwerven in die jaren negentig het statuut van normaliteit en feitelijkheid (Blommaert & Verschueren, 1998; Maly, 2007 & 2009, Arnaut, 2009; Blommaert, 2011).
Dit discours over de (culturele) onaangepastheid van migranten wordt in de jaren negentig dominant. Dit wordt nog versterkt door de aanslagen van 9/11. Vanaf dat moment is het hek van de dam en wordt het bon ton om te spreken over botsende culturen, over de achterlijkheid van de islam, over het feit dat moslims nog in de middeleeuwen leven en nog geen verlichting meegemaakt hebben, … enz. Dit discours rijpte steeds meer in de geesten van mensen, zo bleek uit vele Eurobarometers, Oeso-rapporten en onderzoeken naar racisme en discriminatie. En daar stopt het niet. Dergelijk polariserend en stigmatiserend discours blijft niet beperkt tot ideeën, maar vertaalt zich ook in de handelingen van mensen en bijgevolg in de structuur van onze samenleving.
De rapporten liegen er dan ook niet om. Vanaf het moment dat men discriminatie en racisme in het bijzonder onderzoekt in ons land, dan zijn de bevindingen uiterst consistent ondanks de gevolgde methodologie. Van de Eurobarometer-onderzoeken tot de rapporten van Amnestie-international, van de testen van Volt tot de discriminatiebarometer van Kif Kif: steeds opnieuw moeten we de zwarte feiten onder ogen zien: discriminatie is een wezenlijk kenmerk van onze samenleving. En dat is een dijk van een democratisch probleem.
Laten we even enkele resultaten van die Kif Kif discriminatiebarometer (2012) nader bekijken:
In het eerste luik van de discriminatiebarometer solliciteerden acht fictieve personen op 47 openstaande betrekkingen binnen de administratiesector. De personen met een Arabisch klinkende naam bleken minder dan de helft kans te hebben op een verdere opvolging van hun kandidatuur dan iemand met een Vlaams klinkende naam. Bij Actief Interim Mortsel werd zelfs niemand met een Arabisch klinkende naam uitgenodigd, terwijl alle kandidaten met een Vlaams klinkende naam wel op gesprek mochten gaan. Deze resultaten liggen in lijn met een grootschalig onderzoek van de vakgroep Sociale Economie van de Universiteit Gent eerder dit jaar.
In een tweede luik van de discriminatiebarometer gebruikte Kif Kif de methodiek van de praktijktesten. Zes testpersonen trachtten zich in te schrijven in vier verschillende uitzendkantoren. Terwijl ieder van hen eenzelfde opleiding, ervaring, talenkennis en voorkomen had, werd toch een opvallend onderscheid opgemerkt in behandeling van de testpersonen. De personen van Marokkaanse origine mochten zich beduidend minder vaak inschrijven en kregen geen enkele vacature aangeboden, terwijl de testpersonen met een Vlaamse of Zuid-Amerikaanse achtergrond zich meestal wel mochten inschrijven en zelfs verschillende concrete werkaanbiedingen kregen.
Tenslotte blijkt dat 2 op 4 van de dienstenchequekantoren discrimineert op vraag van de klant of soms zelf al suggereert dat je kan discrimineren. Je kan er bijvoorbeeld voor kiezen om ‘geen Oekraïense of Russische, maar wel een Aziatische vrouw’ voor je te laten schoonmaken, koken of strijken’.
Deze resultaten zijn helaas niet uitzonderlijk te noemen, maar tonen voor de zoveelste maal aan dat de bekende gevallen van discriminatie zoals Ferryn, Eurolock, Mailprofs en Adecco, geen alleenstaande cases zijn, maar louter het topje van de ijsberg vormen. Onderzoek na onderzoek toont aan dat discriminatie een wijdverspreid fenomeen is: van gelijkheid is geen sprake in België. Zo wijst de OESO (2012) er nogmaals op dat België heel slecht scoort bij de sociaaleconomische integratie van ‘allochtonen’. Het OESO-rapport stelt dat maar liefst 25% van de tweede generatie allochtonen tot de zogenaamde NEET-jongeren oftewel Neither in Employment, Education nor Training. In Antwerpen is ongeveer 50% van de werkzoekenden allochtoon. Meer nog, net zoals Kif Kif al jaren vaststelt en aanklaagt, hebben hoogopgeleide ‘allochtonen’ het op de arbeidsmarkt veel moeilijker dan hun autochtone collega’s. Excuses als taal en integratie zijn hier van geen tel, enkel discriminatie blijft over als verklarende factor. En nogmaals dat is geen nieuw gegeven: al twintig jaar scoort België slecht in het realiseren van gelijkheid.
Integratie als vervanging van gelijkheid?
Die ongelijkheid is dus een structureel kenmerk van onze samenleving. Dat wordt steeds opnieuw duidelijk als we een blik werpen op onze arbeidsmarkt. Daar geldt sinds jaar en dag het LiFo-principe (last in, first out) en dat principe blijft ongehinderd doorwerken tot op vandaag. De migranten zijn de eerste slachtoffers van de economische crisis in België, zo stelde de OESO vast in haar laatste rapport. Dat is geen unicum maar een structureel gegeven. De ongelijkheid blijkt dan ook uit de armoedecijfers. Zo hebben migranten en hun kinderen 3,8 maal meer kans om in de armoede verzeild te geraken. En die armoedecijfers zijn schrikwekkend: meer dan de helft van de ‘allochtonen’ zijn arm (Maly, 2009). De generatiearmoede is een reëel gevaar.
Dergelijke cijfers over armoede, over de discriminatie en de dominantie van het racistisch discours zouden, zo zou men verwachten, aanleiding moeten geven tot alarmfase rood. Werkelijk alle indicatoren staan echter al decennia op onweer. En helaas, al decennia wachten we op een stevig, structureel en daadkrachtig antidiscriminatiebeleid. Het enige politieke geluid dat hoorbaar is als er een zoveelste rapport verschijnt is de roep om meer ‘integratie’. Dit ‘recept’ horen we al twintig jaar. Meer integratie dat was ook het antwoord op het racisme van het Vlaams Blok. Politici mogen het vandaag dan wel bon ton vinden om uit te roepen dat ‘multiculturele samenleving failliet is’, in eigen boezem kijken is er niet bij. Het komt niet in hen op dat net het beleid ten aanzien van die superdiverse samenleving failliet is. Dat het integratiebeleid helemaal geen antwoord biedt op discriminatie, op de aanval op de democratie. Meer nog, dat dit beleid die ongelijke behandeling versterkt wordt niet gezien (Maly & Blommaert, 2012).
Integratie en inburgering worden, samen met tolerantie al sinds het begin van de jaren 90 door het beleid en de oppositie verkocht als het enige legitieme antwoord op racisme en ongelijkheid van migranten. In die periode, die een omslag inhoudt in dominante ideologie, zien we ook een heel nieuwe invulling ontstaan van het concept integratie. Vanaf de jaren 70 tot het einde van de jaren 80 werd de nood aan integratie van migranten onderstreept door vakbondsmensen, door straathoekwerkers en andere mensen aan de basis. Zij zagen een structurele en steeds toenemende werkloosheid onder migranten en riepen de overheid op om maatregelen te nemen. Men vreesde het ontstaan van een etnische onderklasse die door de economische crisis en de discriminatie in de armoede terecht kwam met alle problemen van dien (Blommaert, 2011). Ze riepen daarom op tot sociaaleconomische integratie. Integratie stond dan gelijk aan werk hebben. En zo begreep ook Dehaene het nog in de jaren 90.
Enerzijds onder druk van het Vlaams Blok en de opkomst van het nationalisme in het algemeen en anderzijds onder invloed van het neoliberalisme dat op dat moment wereldwijd een dominante ideologie wordt, zien we het ontstaan van een heel ander concept van integratie. Beide ideologieën zien hun vertaling in meer ongelijkheid. In het idee van de actieve welvaartstaat werd iedereen verantwoordelijk voor zijn of haar sociaaleconomische integratie. Daarboven moesten migranten nu ook cultureel integreren. Dat was het antwoord van de regeringspartijen op het electorale succes van het Vlaams Blok. En zo werden de premissen van die extreemrechtse partij omgezet in het beleid. Problemen in de multiculturele samenleving werden meer en meer gezien als problemen van botsende culturen (Maly, 2007 & 2009). En vooral moslims kwamen hierbij in het vizier als prototype van het gevaar van migratie. Migratie en de islam in het bijzonder werden gelijkgesteld met problemen, onveiligheid en criminaliteit.
Problemen met integratie werden dan problemen van onveiligheid en culturele onaangepastheid. Deze ‘probleemdefiniëring’ vormde het vertrekpunt van het beleid. Dat beleid zette in op twee grote instrumenten. Ten eerste was er de inzet van meer blauw op straat. Het tweede instrument zette in op culturele en talige integratie van migranten. Om die culturele en talige integratie af te dwingen werd steeds meer rechten voorwaardelijk gemaakt (Maly & Blommaert 2012). Migranten hebben in ons land maar hun volledige rechten als ze “hier legaal verblijven”, “ingeburgerd zijn”, “de taal kennen” en “de nationaliteit hebben”. En zelfs dan kan niemand hen een gelijke behandeling, een leven zonder discriminatie garanderen. Meer nog, N-VA bijvoorbeeld houdt een pleidooi om bij criminele feiten die verworven nationaliteit zelfs weer te kunnen inperken.
Integratie en de productie van ongelijkheid
Het mag duidelijk worden dat inburgering en integratie zoals het gedefinieerd wordt in het beleid geen antwoord is op discriminatie. Het kan ook geen vervanging zijn van het concept gelijkheid als doel. Integendeel, zoals integratie vandaag is uitgetekend, vormt dit beleid zelf al een aanval op het concept gelijkheid zoals de radicale verlichtingsdenkers het voorstonden (Israel 2010; Maly 2012). Immers voor deze radicale denkers wordt elke mens geboren met dezelfde onvervreemdbare rechten. Die rechten zijn eigen aan het individu en onvervreemdbaar. ‘Society grants him nothing’ zei Paine (1791) dan ook. Vandaag hangen onze rechten echter vast aan onze nationaliteit, niet aan onze persoon. Dat betekent dan ook dat we in een samenleving leven waar mensen ongelijke rechten hebben. Een Poolse zelfstandige die hier werkt heeft niet dezelfde rechten als het Mongools gezin zonder papieren. Beiden hebben dan weer niet dezelfde rechten als een Congolese burger die hier legaal verblijft met een vreemdelingenstatuut of als de 3de generatie Marokkaanse-Belgische moslima. Die ongelijkheid is een democratisch probleem, een probleem waar we met zijn allen, en politici in het bijzonder, wakker van zouden moeten liggen.
Het huidige integratiebeleid versterkt de ongelijkheid en laat racisme ongemoeid. En toch is dat het enige antwoord dat politici blijven herhalen als antwoord op ongelijkheid. Die integratie is echter een schijnantwoord. Ze is enkel in de perceptie een antwoord op ongelijkheid, in de realiteit versterkt ze die ongelijkheid enkel maar.
Dat dringt echter niet door. Zo weet Geert Bourgeois geen andere beleidsoptie te bedenken naar aanleiding van de desastreuze cijfers in het laatste OESO-rapport (2012): ‘De minister vindt het tijd voor een 'efficiënt integratiebeleid' en dat de tijd aangebroken is om het 'taalniveau in inburgering op te trekken', zo bericht De Standaard. Het inzicht dat het integratiebeleid niet werkt en meer nog, helemaal geen antwoord is op discriminatie en ongelijkheid is nog niet doorgedrongen. Ook al is het vandaag overduidelijk dat het integratie –en inburgeringsbeleid failliet is, toch blijft men halsstarrig vasthouden aan dat beleid. Een beleid gericht op gelijkheid en antidiscriminatie is geen optie. Meer van hetzelfde is het enige mogelijke mantra.
Wat is het alternatief en is er wel een alternatief voor integratie? Het goede nieuws is dat er inderdaad alternatieven zijn, het slechte nieuws is dat dit een heel pak maatregelen vergt. Immers, de strijd tegen racisme vergt niet enkel een antiracistisch beleid, het vergt een veel bredere strijd voor gelijkheid en democratie in het algemeen.
Democratie en de strijd tegen discriminatie
De strijd tegen discriminatie is onvermijdelijk verbonden met een bredere strijd voor gelijkheid. Het betreft dus een brede en gelaagde democratische strijd. De antidiscriminatiewetgeving is er, alleen ontbreekt het vaak aan praktische instrumenten om die wetgeving actief in te zetten in die strijd voor gelijkheid. Bovendien is die wetgeving op zich niet voldoende om die strijd tegen ongelijkheid en discriminatie te winnen. Ik werk hieronder twee werkpunten uit die volgens mij cruciaal zijn in die strijd. Ik begin met het meest abstracte niveau en daal af tot een concreet strijdpunt. Beide zijn echter onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Het eerste punt is het meest abstracte, maar het verdient nadruk: de strijd voor gelijkheid en tegen racisme is een bij uitstek democratische strijd. Dit punt heeft meteen nood aan verduidelijking en net die nood aan verduidelijking toont de reikwijdte, de diepte en de moeilijkheid aan van de antidiscriminatiestrijd: het is een brede strijd voor een gezonde democratie. Het falen van de antidiscriminatiestrijd is niet los te koppelen van de aanvallen op de democratie die we in de laatste decennia gekend hebben. Immers, in dezelfde periode dat we het integratiebeleid zien ontstaan en dat het Vlaams Blok groot wordt, zien we ook dat het begrip democratie het voorwerp wordt van een politiek-ideologische strijd. In de laatste twee decennia hebben we zo een volledige herdefiniëring van democratie gekregen en die nieuwe definitie is hegemonisch.
Het is het Vlaams Blok dat ons die nieuwe definitie van democratie gegeven heeft. Meer bepaald zien we een radicaal racistisch en extreem rechts Vlaams Blok dat zichzelf en haar standpunten in de jaren 90 gaat neerzetten als democratische uitingen bij uitstek. In dit discours profileerde de partij zich als de enige echte democratische partij, de enige partij ‘die zegt wat u denkt’. De partij stelde haar standpunten voor als dé opinie van hét volk en communiceerde zo zichzelf als het toonbeeld van ‘democratie’. Haar standpunten waren nochtans bij uitstek antidemocratisch te noemen. Het Vlaams Blok predikte een onverholen racisme, een etnisch nationalisme en nam op economisch vlak reactionaire standpunten in. Deze standpunten werden echter voorgesteld als ‘democratisch’, want het waren zogenaamd de meningen van ‘het volk’. Het gevolg van dit discours was niet alleen electoraal succes, maar ook een volledige herdefiniëring van democratie als concept. Democratie stond niet meer voor een groot verhaal, een verlichtingsideologie met als kerningrediënten vrijheid en gelijkheid, maar werd gelijkgeschakeld met vox populisme.
Het is dan ook op dit domein dat de eerste opdracht ligt voor een antiracistische strijd, een strijd voor gelijkheid en voor een verlichte democratie. We moeten terug bouwen aan het concept van democratie. Dat is een politiek-ideologische strijd. Het gaat erom de betekenis van democratie zoals de verlichtingsdenkers die begrepen terug ingang te doen vinden bij het brede publiek en de politici in het bijzonder. Immers, democratie als vox populisme, democratie herleiden tot verkiezingen of democratie begrijpen als een tijdelijke dictatuur van de meerderheid zijn allen aanvallen op de democratie. Ze ondermijnen het groot verhaal, de democratische ideologie die gestoeld is op de kernwaarden van de verlichting: vrijheid en gelijkheid. Zolang een strijd voor gelijkheid gezien wordt als een problematisch gegeven en niet als een democratisch gegeven zal de strijd tegen racisme gedoemd zijn om te falen. Een strijd tegen racisme dient altijd begrepen te worden als een onderdeel van een bredere strijd voor gelijkheid en meer democratie.
Concreet betekent dit dat we heel concrete initiatieven moeten ontplooien en in stelling brengen om die gelijkheid te realiseren. Eén van die instrumenten zijn praktijktesten. Discriminatie is een bij uitstek moeilijk te bewijzen criminele daad. Vaak zijn er enkel vermoedens van discriminatie waardoor die discriminatie niet zelden ongestraft blijft. Immers, hoe bewijzen dat je een job niet gekregen hebt door je afkomst, je seksuele voorkeur, je leeftijd, je geslacht, … Werkgevers weten ondertussen wel dat ze niet mogen discrimineren; ze zullen de discriminatie niet expliciet maken, maar verwijzen naar je gebrek aan ervaring, het feit dat je niet in "het team past", je Nederlands niet goed genoeg is, je niet genoeg geïntegreerd bent, enz. En zelfs als er manifeste schriftelijke bewijzen zijn, zoals bij de zaak Adecco, blijft het zeer moeilijk om dat racisme effectief veroordeeld te krijgen. 10 jaar heeft deze juridische strijd geduurd.
Discriminatie is al decennia een structureel probleem dat maar niet weggewerkt geraakt. En net omdat discriminatie een constante ondermijning inhoudt van de democratie kan dit niet ongestraft gelaten worden. Praktijktesten zijn dan een afdoend en genuanceerd instrument. Bij praktijktesten wordt discriminatie op een wetenschappelijke manier vastgesteld. Concreet werkt men met twee teams van 10 mensen. Die twee teams verschillen van elkaar op één criterium, namelijk het criterium waarop men test (afkomst, geslacht, leeftijd, …). Op elke vacature solliciteren deze 20 mensen. Dit breed staal van testen zorgt ervoor dat er met zekerheid een patroon kan vastgesteld worden. Bedrijven die niet discrimineren hoeven dan ook geen schrik te hebben, bedrijven die discrimineren zullen echter de dans niet ontspringen. Dergelijke testen zijn een heel praktisch instrument dat het toelaat om directe en indirecte, expliciete en impliciete discriminatie vast te stellen en te vervolgen.
Praktijktesten, gelijkheid en democratie
Praktijktesten zijn een praktisch instrument dat een van de fundamenten van de democratie kan vrijwaren. Het argument dat zij de vrijheid in gedrang brengen van de ondernemers om te discrimineren kan in deze tijden misschien overtuigend zijn, ze staat haaks op de ideeën van de verlichtingsdenkers. Voor hen kan er van een vrijheid om te discrimineren in een democratie geen sprake zijn net omdat die de gelijkheid van een ieder in het gedrang brengt. Als al die politici die, zeker als ze tegen of over moslims spreken, steeds opnieuw zwaaien met democratie en verlichting het echt menen met die kernwaarden, dan zouden ze absolute voorstanders moeten zijn van praktijktesten. Meer nog, we zouden om de oren moeten geslagen worden met warme pleidooien voor dergelijke praktijktesten als instrumenten om de democratie te verdiepen. En net dit zien we niet gebeuren. Dat toont de hypocrisie van het democratie- of verlichtingsdiscours dat veel politici vandaag bezigen. Terug de waarden van de verlichting hanteren om een betere samenleving te construeren is vandaag meer dan ooit nodig. De democratie zou er deugd van hebben.
Ico Maly is coördinator van Kif Kif. Onder zijn redactie verscheen eerder Cultu(u)rENpolitiek, dat in 2008 De Groene Waterman Publieksprijs won. Hij schreef ook De beschavingsmachine (EPO, 2009). In het najaar verschijnt zijn nieuwste boek. N-VA. Analyse van een politieke ideologie (EPO, 2012) is zijn doctoraat (Universiteit Tilburg).
Klik hier voor meer info of Word fan op Facebook en blijf op de hoogte
Bronnen:
Arnout, K., Bracke, S., Ceuppens, B., De Mul, S., Fadil, N. & Kanmaz, M., 2009: Een Leeuw in een kooi. De grenzen van het multiculturele Vlaanderen. Meulenhoff|Manteau, Antwerpen, Amsterdam.
Barthes, R. 2001 (1957): Mythologies. New York, Hill & Wang.
Berlin, I., (1958). Twee opvattingen van vrijheid. Amsterdam: Boom, Kleine Klassieken.
Blommaert, J. 2011b: De heruitvinding van de samenleving. EPO: Berchem.
Blommaert, J. & Verschueren, J.(1998): Debating Diversity. Routledge.
Blommaert, J. & Verschueren, J., 1992: Het Belgisch Migrantendebat. De pragmatiek van abnormalisering. IPrA Research Center, Antwerpen.
De Tocqueville, A. (1835). Democratie: wezen en oorsprong. Kapellen: Agora Pelckmans.
De Witte, L. (2004). Wie is er bang van moslims? Van Halewyck.
Israel, J. (2011). Democratic Enlightenment. Philosophy, Revolution and Human rights 1750-1790. Oxford University Press.
Israel, J. (2010). A revolution of the mind. Radical Enlightenment and the Intellectual Origins of Modern Democracy. Oxford University Press.
Israel, J. (2001). Radical Enlightenment. Philosophy and the making of modernity 1650-1750. Oxford University Press.
Jefferson T., & Hardt, M., 2007: Hardt presents Jefferson. The declaration of independence. Verso, New York, London.
Kif Kif, (2012). De discriminatiebarometer. http://www.kifkif.be/actua/de-kif-kif-discriminatiebarometer
Locke, J. 1983 [1689]: A letter Concerning toleration. Hackett Publishing Company, INC. Indianapolis.
Maly, I. (2012). N-VA | Analyse van een politieke ideologie. Berchem: Epo.
Maly, I., 2009: De Beschavingsmachine, Wij & De Islam: EPO, Berchem.
Maly, I. (red.), 2007: Cultu(u)rENpolitiek. Over media, globalisering en culturele identiteiten. Garant, Berchem.
Maly, I. & Blommaert, J. (2012). ‘Realisme’ als ideologie. Over superdiversiteit, precariteit en de nood aan verlichting. In Coussée, F. & Bradt, L. (red.) (2012). Jeugdwerk en sociale uitsluiting. Handvaten voor emanciperend jeugdbeleid. Acco.
OESO, (2012). Settling In. OECD Indictators of Immigrant integration 2012.
Paine, T. & Linebaugh P. 2009: Peter Linebaugh presents Thomas Paine: rights of man and common sense. Verso, London, New York.
Rousseau, J-J. (1755). Vertoog over de ongelijkheid. Amsterdam: Boom.
Sternhell, Z. (2010). The Anti- Enlightenment Tradition. Yale University Press.
Storme, M. (2007). De fundamenteelste vrijheid: de vrijheid om te discrimineren. http://storme.be/vrijheidsprijs2.pdf