In het voorwoord van Interculturele filosofie: een studieboek, schrijft de – inmiddels overleden –auteur Heinz Kimmerle:
“Als op de gebieden van economie en politiek, wetenschap en technologie, kunst en cultuur, sport en toerisme veelvuldige uitwisselingen wereldwijd plaatsvinden, kan de filosofie niet langer tot het Europees-westerse denken en zijn geschiedenis beperkt blijven. Daarom zal de filosofie in de huidige wereld intercultureel zijn of zij zal niets anders zijn dan een academische activiteit zonder maatschappelijke relevantie.” (p.7)
Waarmee Kimmerle de hoogdringende noodzaak van zijn boek meteen duidelijk maakt. Verder lezen we dat in het studieboek twee doelstellingen centraal zullen staan:
“Aan de ene kant gaat het om principiële vragen: Wat is interculturele filosofie?…Aan de andere kant worden concrete dialogen beschreven van de westerse filosofie met de filosofieën van andere culturen[.]” (p.8)
En hier stuiten we op de meest fundamentele tekortkoming van het boek: na het doorworstelen van de volledige tekst weet de lezer jammer genoeg nog steeds niet wat dat nu precies is, “interculturele filosofie” (doelstelling 1). En dat heeft alles te maken met het feit dat de auteur, in tegenstelling tot wat er in het voorwoord beweerd wordt, er nergens toe komt – op één kleine uitzondering na – om daadwerkelijk een concreet voorbeeld te geven van zo’n “concrete dialoog” (doelstelling 2). Zoals gezegd, dit is de belangrijkste tekortkoming. Maar er zijn er nog.
Wat waarschijnlijk het eerste opvalt, is de gedateerdheid van de tekst. Dat heeft iets te maken met het feit dat Interculturele filosofie in feite een Nederlandse vertaling is van Kimmerle’s Duitse boek Interkulturelle Philosophie zur Einführung, dat al in 2002 verscheen. De Nederlandse versie zou volgens de auteur zelf geactualiseerd zijn, maar dat is onvoldoende gebeurd. Zo lezen we aan het begin van de inleiding:
“Maar een bepaald type van culturele uniformiteit zal niet wenselijk zijn, zoals de voorliefde voor Fast Food of Computer Games, die sinds enige tijd bij de jongere generatie ontstaat. Daarin ontbreken in te grote mate innerlijke veelvormigheid en de daarmee gegeven spanningsverhouding.” (p. 11) Of nog: “Dat werkt door tot vandaag, zoals te zien is bij de gewapende conflicten tussen protestanten en katholieken in Noord-Ierland…” (p. 31)
Uit deze voorbeelden blijkt niet alleen de gedateerdheid, maar ook, zowel de nodeloos ingewikkelde taal, als de moraliserende toon die het gehele boek blijven kenmerken. Een steeds terugkerend idee is dat alle culturen een filosofie hebben, en dat bovendien alle verschillende filosofieën als volstrekt gelijkwaardig moeten beschouwd worden:
“Filosofie maakt deel uit van de ‘conditio humana’ en kan in alle culturen worden aangetroffen. De filosofieën van alle culturen zijn met betrekking tot de rang gelijk en met betrekking tot de inhoud verschillend. Er kan geen ontwikkeling van laag naar hoger plaatsvinden en geen filosofie lager of hoger staan dan de filosofieën van een andere cultuur.” (p. 69)
Dit is een sterke normatieve claim die om even sterke argumenten vraagt. Helaas vinden we die nergens terug. De stelling wordt gewoon geponeerd, een ‘methode’ die al snel eerder de regel dan de uitzondering blijkt. Bovendien is er volgens Kimmerle een opvallende parallel met kunst, waarin volgens hem eveneens geen hiërarchie bestaat: “De schilderijen in de grot van Lascaux, die meer dan 20.000 jaar oud zijn, worden door geen enkel later werk van de beeldende kunst overtroffen. En het is niet zinvol om te zeggen dat Kant en Hegel, of Heidegger en Wittgenstein, betere filosofen geweest zijn dan Laotski en Kongtsi of Plato en Aristoteles, die duizenden jaren eerder geleefd en filosofisch gewerkt hebben.” (p. 22) Nogmaals, dit soort gratuite en nerveus makende uitspraken, die we doorheen het boek blijven terugvinden, worden nergens beargumenteerd.
Op sommige momenten wordt de tekst gewoonweg bevreemdend: “Principieel heb ik de neiging om vooruitgang op wetenschappelijk en technologisch gebied, in het bijzonder op het gebied van de wapentechnologie, en niet op het gebied van de eigenlijk menselijke vragen, aan te nemen.” (p. 41) Maar ook de hardnekkige weigering om zijn beweringen met voorbeelden te staven begint na een paar hoofdstukken behoorlijk op de zenuwen te werken. Wat we daarentegen wel terugvinden zijn verwijzingen naar voorbeelden van anderen. In het onderdeel over Afrikaanse filosofie lezen we: “Hiertegenover heeft Paul Radin, die de door de etnologen onderzochte culturen nog ‘primitief’ noemt, hun bekwaamheid tot filosoferen duidelijk ingezien en door indrukwekkende voorbeelden geïllustreerd.” (p.62) Wie verwacht om dan, na 62 pagina’s, eindelijk zo’n voorbeeld te zullen lezen, is eraan voor de moeite. Wat hier wel onmiddellijk op volgt is een tweede verwijzing: “Kwame Gyekye uit Ghana en Gerald J. Wanjohi uit Kenia hebben voor de uiteenzetting van de filosofie van de Akan, resp. de Gikuyu, vooral spreekwoorden uit de betreffende talen gebruikt. Dit om maar enkele voorbeelden van filosofieën van bepaalde Afrikaanse volkeren te noemen.” (p. 63) Welke voorbeelden?
In feite komt het hierop neer dat Interculturele filosofie: een studieboek niet veel meer is dan een lange aaneenschakeling van verwijzingen naar filosofen (de lezer wordt blijkbaar verondersteld vertrouwd te zijn met het werk van Kant, Hegel of Derrida) en interculturele studies van anderen. Dit kan op zich waardevol zijn, maar dan eerder voor een naslagwerk. Van een studieboek in de filosofie mag inhoudelijk meer verwacht worden. De weinige echt filosofische passages in het boek (bijvoorbeeld over het cultuurrelativisme /universalisme debat) betreffen inhoudelijk vrijwel nooit de filosofieën van die andere culturen, waar voortdurend naar wordt gerefereerd, maar hoofdzakelijk de filosofie van Kimmerle zelf. En helaas is die, wat ons betreft, onvoldoende uitgewerkt om het boek lezenswaardig te maken. Gelukkig vermeldt Kimmerle zelf voldoende alternatieve titels.