Wie kunst en cultuur liefheeft, heeft er het raden naar hoe je voor dit thema een relevante stem kan uitbrengen in het stemhokje.
Op een week van de gemeenteraadsverkiezingen kunnen we alvast besluiten dat cultuur blijkbaar geen thema is. Op een paar georganiseerde debatten in Leuven of Antwerpen na, bleef het stil over het cultuurbeleid dat de steden de komende zes jaar willen voeren.
Misschien omdat zowat alle partijen het daar in de grond over eens zijn? In de Gentse en Antwerpse programma’s tekent zich één bedenkelijke lijn af: op naar de markt.
Verwarring troef in trappistenland. Deze lokale verkiezingen zijn nu al memorabel omdat de strijd zich toespitst op allerhande nationale thema’s. Alsof de regeringsonderhandelingen nog niet lang genoeg hebben geduurd, wordt het electorale geschut alweer aangerold voor een generale repetitie van de verkiezingen van 2014. Het worden dus ‘glokale’ verkiezingen. Dat heeft veel – zo niet alles – te maken met het feit dat het programma van de N-VA, als grote uitdager van de centrumpartijen, het moet hebben van (Vlaams-)nationale thema’s. Die hefboom wil de partij gebruiken om de regionale machtsbasis te vergroten, zonder dat het evenwel duidelijk is wat ze precies verstaat onder een lokaal of regionaal beleid. Wat bijvoorbeeld met het cultuurbeleid? Wie kunst en cultuur liefheeft, heeft er het raden naar hoe je voor dit thema een relevante stem kan uitbrengen in het stemhokje. Ik worstelde me door de meestal breedsprakige programma’s in Gent en Antwerpen, en waag mij aan een argumentatie.
Verkiezingen in De Lage Landen
Eerst even het kader. De nieuwsmedia stellen de verkiezingen in Gent en Antwerpen voor als een duel tussen de zittende sp.a-burgemeesters en de N-VA-uitdagers. De uitkomst van die weinig democratische polarisering zou wel eens dezelfde kunnen zijn als bij de recente verkiezingen in Nederland: na hun titanenstrijd zijn VVD en PvdA, ondanks hun sterk uiteenlopende programma’s, nu tot elkaar veroordeeld. Samen proberen zij momenteel via de aloude compromiscultuur een paars besparingsbeleid op gang te trekken. Nederland spreekt dan wel van ‘een terugkeer van de redelijkheid’, maar vergeet daarbij dat de populistische schaduw van de opzijgeschoven Geert Wilders nog steeds op de politieke agenda weegt: ‘snijden in het vet van de overheid’, ‘de economie aanjagen’, …
Hier zal het niet anders zijn. Ook hier zal ‘de redelijkheid’ terugkeren. Vlaams Belang en LDD verdwijnen van het toneel, terwijl hun discours al grotendeels overgenomen is door de (nieuw)rechtse centrumpartijen. De Gentse burgemeester Daniël Termont gaf al aan dat hij het liefst opnieuw met de liberalen verder regeert, ongeacht de score van PVDA+. Dat voorspelt een verderzetting van het sociaal-economisch beleid dat we kennen sinds de jaren 1990: de zogenaamde Derde Weg tussen socialisme en liberalisme, die resulteerde in een neoliberaal parcours met een verzorgingsstaat voor de banken en de multinationals, eerder dan voor de mensen. De kracht van verandering? Veeleer een besparingsbeleid met de welbekende vierschaar: een verdere ontmanteling van de sociale verworvenheden, meer ‘flexibiliteit’ bij de werknemer, een fiscaal gunstbeleid voor het grote kapitaal en de afbouw en vermarkting van alles wat los en vast zit aan de publieke sector.
Cultuurbeleid, een prioriteit?
Vooral dat laatste is de harde realiteit die onze cultuursector wellicht te wachten staat. Terwijl het Nederlandse cultuurbudget voor de zomer al met één vierde werd gekort – zelfs nadat Wilders zijn gedoogsteun voor Rutte I had laten schieten – lijkt de Vlaamse cultuursector na de subsidiebeslissingen van Joke Schauvliege weer even op het droge te zitten. Maar voor hoelang? In koor voeren de centrumpartijen een neoliberale medley op, waarin het belang van kunst en cultuur tot een bijzaak, een extraatje zelfs, is gedevalueerd. Open VLD geldt in de peilingen dan wel als de gedoodverfde verliezer, maar is door de andere centrumpartijen dan ook rechts voorbijgestoken. Nu kunnen we kiezen tussen de christelijke liberalen, de Vlaams-nationalistische liberalen, de socialistische liberalen en de liberalen. Een andere stem, die voor een echte ommezwaai pleit, die symbolisch oproept tot een democratisch samenleven waarin het sociale, het culturele en het ecologische ‘voor de verandering’ eens alle aandacht zouden krijgen, is helaas alleen nog in het linkse tot radicaal linkse politieke spectrum terug te vinden. Laten we ons dus geen illusies maken: de prioriteiten van de meeste van onze politici liggen quasi uitsluitend bij de financiële markten, de economie en de industrie. Cultuur weegt als een pluimpje op de maatschappelijke balans van de zittende politiek.
Dat de gemeenten en steden nu al flink in het rood staan, helpt daar niet bij. Zeven op tien gemeenten kampt met een tekort in hun begroting van 2012. De grootste strop: het Dexia-bankroet. Die zorgde al voor een ongekende kaalslag van circa twee miljard in de boekhouding van heel wat gemeentes en steden, dankzij het roekeloze beleid van heel wat kopstukken van onze centrumpartijen. De factuur voor de staatsgaranties kan nog oplopen tot 72 miljard. Met zulke vooruitzichten is het begrijpelijk dat politici paniekerig het aanjagen van de economie nalopen. Helaas geraken ze niet verder dan symptoombestrijding.
Als we uit dat doodlopende straatje willen raken, zullen we principiële keuzes moeten maken. Wat voor een economie willen we? Hoe willen we leven? Welke kunst willen we, en wat hebben we voor kunst en cultuur over? Als we daar geen bijzondere aandacht aan geven, raakt het cultuurbeleid bedolven onder het geweld van de paniekerige besparingswoede en andere reddingsoperaties die er geen zijn. Als burger hebben we een minimale vorm van inspraak op 14 oktober. Eerder dan ons stemgedrag te laten leiden door tactische kansberekening en de voorgekauwde keuze tussen ‘de vedetten’, kunnen we ook opteren voor een symbolische stem overeenkomstig de waarden die we essentieel vinden. Een signaal dus, in de hoop dat de linkse oppositie een minimum aantal verkozenen haalt die in de besluitvorming een radicaal andere stem kunnen binnensmokkelen. Als een paard van Troje.
Cultuur onder vuur
Tot zover de context, nu naar de feiten. Ook los van het cultuurprogramma van N-VA is het al lang duidelijk dat deze partij de kunstensector geen warm hart toedraagt. Sinds de ‘Niet in onze naam’-actie in de KVS, begin 2012, gaat N-VA er blijkbaar van uit dat zij op de Vlaamse vaart der volkeren niets dan ‘linkse’ tegenstand uit deze sector kan verwachten. Een jaar geleden al zette Bart De Wever in een column in De Standaard zijn minachting voor de kunsten vet in de verf. ‘Vandaag kan kunst nog amper de gemeenschap beroeren, hoe krampachtig sommige kunstenaars dat ook via het schokeffect proberen. Veel actuele kunst heeft zich teruggetrokken in een besloten reservaat, waarbij kunst een beperkte kring samenbindt, maar hen ook af- en onderscheidt van de samenleving.’
Siegfried Bracke twitterde voor de zomer de verheffende boodschap dat hij een bijzondere fan van musicals is, ‘volle zalen, redelijke ticketprijzen, welaan dan’. Guy van Sande liet in Dag Allemaal optekenen dat hij hoopt ‘dat traditionele kunst weer mainstream wordt’. Hij wil zelfs minister van Cultuur worden, zei hij in een gesprek met P-Magazine. Paul de Ridder merkte in een interview in Knack op dat, in geval van budgettaire beperkingen in de Nederlandstalige Brusselse scholen, de middelen van de cultuursector maar doorgeschoven moesten worden naar het onderwijs.
Big business
In het verkiezingsprogramma van N-VA Antwerpen, dat van Bart De Wever zelf dus, getiteld ‘Cultuur als bouwsteen voor de gemeenschap’, is het allereerste punt al veelzeggend: ‘11 juli, de Vlaamse feestdag, moet zichtbaar gevierd worden. Het moet een feest zijn van de Vlaamse identiteit. De uitdaging is om alle Antwerpenaren, jong en oud, van diverse afkomst… te betrekken bij dat feest.’. Het tweede punt: de herdenkingen rond ‘100 jaar Groote Oorlog’. Daarmee mag het duidelijk zijn dat cultuur hier gekaapt wordt voor de welbekende Vlaams-nationale obsessie: de creatie van een collectieve identiteit.
Verder ligt de nadruk op ‘citymarketing’, cultuur als aantrekkelijk ‘vestigingsklimaat’ voor nieuwe bedrijven, de ‘synergie’ tussen ondernemingen en de culturele sector, kunst als het ‘visitekaartje’ van Vlaanderen in Europa en de rest van de wereld. Kunst en cultuur zijn blijkbaar maar van tel als ze nut hebben voor onze business. Wat dan met kunst als tijd voor zelfontplooiing, reflectie, verbeelding, beleving, experiment, ontmoeting, ontdekking, verliezen-om-te-vinden, niet-commerciële productiviteit en speeltijd? Is dat dan niet cruciaal voor zoiets als onze meervoudige en gelaagde ‘identiteit’?
In dit verkiezingsprogramma botsen we op een hang naar een periode van voor de twintigste eeuw: een ‘gezond’ (?) evenwicht tussen innovatieve en volkse kunst, een herwaardering van de Antwerpse gildefeesten, een bijzondere aandacht voor fanfares, schuttersgilden, de gildestoet, rederijkerskamers, amateurtoneel, harmonieën, ... Het toppunt: ‘cultuur mag geen excuus zijn om niet te integreren’. Een fors, niet mis te verstaan mission statement dat het allemaal even samenvat. Cultuur zal blijkbaar niet alleen worden ingezet als instrument voor de natievorming, maar ook als een disciplineringproces. De Vlaamse (culturele) identiteit staat hier voorop, ten koste van de culturele diversiteit. Dat impliceert niet alleen een culturele vernauwing en vervlakking – eerder dan de verbreding en verrijking die van een cultuurbeleid verwacht mag worden – maar ook cultureel paternalisme: een pleidooi voor een monocultuur.
Vergeleken met de programma’s van andere partijen valt het op dat de cultuurmissie (lees: de cultuurstrijd) van N-VA zich helemaal niet richt op de cultuursector, de culturo of de incrowd. Wel op diegenen die eraan willen verdienen of die in onvrede leven met de huidige sector, bijvoorbeeld omdat ze zich uitgesloten voelen. In de cultuurvisie van een partij leert men haar ideologie kennen. Het reactionaire en paternalistische programma van de N-VA-verandering is samen te vatten in twee woorden: neoliberaal en conservatief.
Links lonkt naar de markt
Als dit de gedoodverfde winnaar is waar kunst en cultuur zich aan mogen verwachten, is ter linkerzijde een radicaal antwoord nodig. Alleen wordt ook daar openlijk naar de markt gelonkt. Natuurlijk is het niet verkeerd dat politici ‘meedenken’ over alternatieve financieringswijzen, zoals crowdfunding. Maar het spreekt wel boekdelen dat linkse politici als Yamila Idrissi (sp.a) vooral daarmee in het nieuws komen. Liefdadigheid is immers net wat het socialisme in zijn historische strijd heeft willen institutionaliseren tot een maatschappelijk herverdelingsbeleid.
Dirk Tuypens (PVDA+) maakte bij die profilering van Idrissi inzake crowdfunding al enkele bedenkingen in een kritische column op De Wereld Morgen. De teneur is helder, stelt hij. ‘De overheid acht zichzelf steeds minder verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een rijk cultureel landschap. De cultuursector moet daar zelf maar voor instaan, gebruik makend van de markt. Opvallend is het gebruikte vocabulaire. Er wordt niet meer gesproken over kunstenaars, cultuur of cultuursector. Nee, het gaat nu over cultureel ondernemers, ondernemende cultuur en creatieve industrie. Het past allemaal wonderwel in het neoliberale concept van de “ondernemende samenleving”.’
Helaas zet ook het programma van sp.a-Groen in Gent die toon. ‘De innovatieve, creatieve en economische waarde van cultuur is groot. (…) We hebben ook ruim aandacht voor het economisch potentieel van de creatieve industrie en bieden aan creatieve ondernemers een actieve ondersteuning en een inspirerende context. We geloven dat een zekere mate van zelfredzaamheid de slagkracht van de culturele sector aanzienlijk kan verhogen. Een sterke en onafhankelijke cultuursector durft ondernemen en zoekt tegelijkertijd naar vernieuwende en duurzame samenwerkingsmodellen. (…) We stimuleren een betere samenwerking tussen publieke en private sector, zeker op het domein van de beeldende kunsten.’ Waar moet dat toe leiden? ‘Creatief met crowdfunding’ biedt misschien wel nuttige alternatieven, maar past tegelijk als gegoten in een beleidsstrategie die de sector meer en meer uitlevert aan de markt.
Naar de letter is sp.a natuurlijk ook nadrukkelijk voorstander van een subsidiebeleid voor de kunsten. In de praktijk moet je echter vaststellen dat mediaminister Ingrid Lieten (sp.a) de prioriteit gaf aan de opstart van een derde VRT-net – kostprijs: vier tot vijf miljoen per jaar – terwijl haar collega minister van Cultuur al maanden aangaf enkele miljoenen tekort te schieten, onder meer vanwege de budgettaire chaos die haar voorganger Anciaux (sp.a) had nagelaten. Hebben wij in het hedendaagse opbod van televisiezenders nog een nieuw publiek net nodig, of mag er terug wat meer aandacht naar de echte cultuursector gaan?
PPS: het nieuwe geloof
Sp.a-Groen Gent is geen alleenstaand geval. Ook bij de Antwerpse sp.a-stadslijst wordt het blijmoedige cultuurprogramma concreet in de laatste paragraaf: opnieuw een uitvoerig pleidooi voor de publiek private samenwerking (PPS). ‘De cultuursector heeft het op financieel vlak niet makkelijk in tijden van crisis. We zoeken daarom samen met hen naar nieuwe manieren van ondersteuning, via de Antwerpenaars zelf en via het Antwerpse bedrijfsleven (bijvoorbeeld de Kunstkamer van Voka, de vele vriendenkringen van Antwerpse musea, …). Zo willen we dat de Antwerpenaars postuum kunnen investeren in stedelijke cultuurprojecten via een fonds voor nalatenschappen. We zullen bij Vlaamse overheid bepleiten dat de fondsen op naam, erfenissen en legaten in dat lokale fonds vrijgesteld worden van successierecht. De erfenis of het legaat komt dan ten goede aan het gekozen culturele doel. We installeren ook een digitaal platform voor crowdfunding: kunstenaars kunnen daarop projecten indienen waarin het publiek kan investeren. In Nederland bestaat dat systeem al en vormt het met name voor aanstormende talenten die nog geen subsidies krijgen, een ideale springplank. Op federaal niveau zal de stad bepleiten dat alle giften aan cultuurinstellingen fiscaal aftrekbaar worden vanaf een bepaald bedrag. De stad wordt ook partner van de vele ‘vriendenkringen’ die onze cultuurhuizen rijk zijn, om op die manier het moderne mecenaat van bedrijven een duwtje in de rug te geven.’
De inzet op PPS illustreert nog maar eens treffend de neoliberale tendens in de cultuursector: de overheid stimuleert de privatisering en de vermarkting van de sector door bedrijven en privépersonen aan te moedigen om zoveel mogelijk te investeren. Daarmee wekt men de indruk dat men kunstinstellingen wil helpen door hen in contact te brengen met (steungevend) publiek en hen – eigenlijk vrij betuttelend – een (commerciële) ondernemersattitude wil aanleren, hoewel dat helemaal niet tot de kerntaak van de politiek (noch de kunstensector) behoort. Men vergeet er bovendien bij te vermelden dat PPS, als ‘private investering in kunst en cultuur’, ook lucratieve doeleinden beoogt, waarbij de overheid – en dat kennen we uit de bankensector en de energiesector – het risico van de ‘ondernemer’ indekt. In geval van verlies worden de schulden gedragen door de gemeenschap, terwijl de winsten worden geprivatiseerd.
Vooral de voorgestelde vrijstelling van successierecht is in ideologisch opzicht veelzeggend. Die opent niet alleen heel wat achterpoortjes die de sociale herverdeling van het fiscaal erfrecht ondermijnen, we zien ook hoe een socialistische partij zich inspant om de kapitaalaccumulatie voor de privé op te vijzelen ten koste van het algemeen belang. Want uiteraard zijn al die investeringen, legaten en mecenaten geen ‘zuivere’ schenkingen. Ze voorzien vaak in een flinke return, in gratis diensten, inkomsten en symbolisch kapitaal. Dit voorstel is dus frappant. Sinds mensenheugenis bepleiten sp.a en Groen toch een verschuiving van de lasten op arbeid naar de lasten op vermogen en/of vervuiling? Met hun pleidooi voor PPS, in het bijzonder het fiscaal aantrekkelijke successiebeleid, doen ze nu net het tegenovergestelde.
Terug naar de kunst
Wat betekent dat dan, een principieel andere houding inzake cultuurbeleid? Een opmerkelijk voorbeeld biedt het partijprogramma van PVDA+ Gent. Het heeft niets met ‘revolutie’, maar alles met rechtvaardigheid te maken. Dit programma neemt het op voor kleinere instituten die uit de boot dreigen te vallen (Campo) of voor de gewone kunstenaar (het belang van het kunstenaarsstatuut). Dat getuigt van een belangrijke symbolische houding, die van de kunsten zelf weer de prioriteit maakt, eerder dan van de commercialisering van de uitstraling ervan, of van de vermarkting van het beleid als reactie op de zogenaamde ‘subsidieverslaving’ van de sector. Bovendien staat er in dat programma een essentieel punt dat veel verder reikt dat het stedelijke beleid, maar dat – in tijden van ‘glokale’ verkiezingen – vanuit een lokale zorg een problematisch nationaal beleid kan helpen bijsturen: ‘In plaats van de kunstscholen 'in te kantelen' en in te kapselen in het gewone, academische onderwijs, moet het kunstonderwijs kaderen in een progressief cultuur- en kunstenbeleid. Het geld dat nu naar de 'academisering' van kunst vloeit, wordt beter rechtstreeks geïnvesteerd in kunstenaars en kunsteninstellingen.’
Als academicus, verbonden aan een Gentse kunstschool, kan ik dit alleen maar onderschrijven. De academisering schaadt inderdaad niet alleen de eigenheid van wat het kunstonderwijs zou moeten zijn. Het trekt ook vele miljoenen euro’s naar zich toe die beter gewoon naar de subsidiepot van het Kunstendecreet zouden gaan. Ik ken ook geen doctor of doctorandus in de kunsten die het een slechte zaak zou vinden mochten de beschikbare middelen voor de academisering van het kunstonderwijs gebruikt kunnen worden voor de uitbouw van het eigen oeuvre, zonder al de academische lintjes en tijdrovende plichtplegingen die vooral de faam van de betrokken professoren en de uitstraling van de academische instituten moeten dienen. Lees er het jongste nummer van De Witte Raaf op na. Heel wat gezaghebbende figuren uit de kunstensector en het kunstonderwijs komen unaniem tot eenzelfde oordeel: de implementering van het Bologna-akkoord loopt fout en het moet anders. Waarom blijft men zo intensief investeren in het doctoraat in de kunsten als na de eerste doctoraten blijkt dat dit tot karikaturen leidt, zowel wat het doctoraatsdiploma betreft als wat ‘kunst’ heet?
Deze discussie is van cruciaal belang voor kunst en cultuur. Helaas wordt er vlotjes aan voorbij gegaan, omdat alles zogezegd al beslist en onomkeerbaar zou zijn. Net om die reden is het erg belangrijk dat een politieke partij de moeite neemt om dit complexe verhaal opnieuw op de politieke agenda te plaatsen, zodat er ruimte wordt gemaakt voor een democratische discussie, waar zowel de kunstensector als het kunstonderwijs veel nood aan heeft.
Stemadvies?
De programma’s van Open VLD en CD&V bleven hier nog onbehandeld, maar zoals verwacht pleiten ook deze centrumrechtse partijen – voor zover ze kunst en cultuur al ter sprake brengen – nadrukkelijk voor citymarketing en privaat-publieke samenwerking. Zo beperkt mijn analyse zich tot twee opvallende punten die in de reguliere media doorgaans onderbelicht blijven: (a) N-VA zet, naast zijn hang naar vermarkting, sterk in op een ideologische invulling van het cultuurbeleid: het stichten van een collectieve Vlaamse identiteit, ten koste van culturele diversiteit; (b) ook de centrumlinkse partijen maken van de vermarkting van cultuur, via het privaat-publieke discours, een speerpunt in hun programma. Voor cultuur neigt de keuze tussen centrumrechts en centrumlinks dan ook naar Amerikaanse presidentsverkiezingen: een keuze tussen Pepsi en Cola, tussen twee keer hetzelfde, maar wel met een andere smaak, stijl en verpakking. Het is daarom van belang de aandacht te vestigen op een derde optie die zich aanbiedt, en die inhoudelijk voor een totaal andere koers kiest.
Politici met een liefde voor cultuur zijn niet voldoende. Zij moeten ook een overtuigende cultuurpolitiek voorstaan. De vermarkting van cultuur druist echter regelrecht in tegen het centrale idee van een subsidiebeleid: de ondersteuning van maatschappelijk waardevolle initiatieven die men niet wil uitleveren aan de mechanismen van winst en verkoop, zodat ze zich naar best vermogen kunnen ontwikkelen, met de hoogste efficiëntie voor hun kwalitatieve doelstellingen. ‘Links’ staat niet gelijk aan ‘meer belastingen’, maar wel aan een kwalitatieve besteding ervan. Net dat punt is van belang voor cultuurbeleid: wordt het gemeenschapsgeld, bijvoorbeeld in het kunstonderwijs, wel goed besteed? Zelfbestuur impliceert bovendien dat de cultuursector zichzelf professioneel en collectief kan ontwikkelen, net onafhankelijk van de markt, om een alternatief te bieden aan de entertainmentindustrie. Daarvoor is niet alleen de financiële, maar ook de inhoudelijke en morele steun van de overheid cruciaal. Het is dus aan de kiezer om politici daaraan te herinneren, wanneer blijkt dat zij dat uit het oog verliezen.
Tot slot, het is inderdaad wat eenzijdig om zijn stemgedrag af te stemmen op het cultuurbeleid alleen. Natuurlijk is de linkse tegenstem vandaag ook op andere domeinen van belang, en dat niet alleen omdat Vlaanderen zich aan een sociaaleconomische ruk naar rechts mag verwachten. De zittende politiek miskent helaas de ernst van de situatie waarin we verkeren. Zo werd de voorzitter van de Nationale Bank, Luc Coene, onlangs publiekelijk het zwijgen opgelegd, toen hij de bevolking wou waarschuwen voor een nakende recessie. Ook wordt de huidige crisis (de Euro, de banken, Griekenland, Spanje, …) systematisch voorgesteld als een schuldencrisis van nationale overheden, in de hand gewerkt door enkele ‘bankdieten’ – en dus niet als een structurele crisis. Een crisis door decennialange overproductie, gebrek aan nieuwe afzetmarkten in een maximaal geglobaliseerde economie, een oververzadiging van de vraag enerzijds en een groot verlies aan koopkracht door toenemende ongelijkheid anderzijds. Ook al wil men ons dat graag doen geloven, de huidige economische crisis is niet van voorbijgaande aard. Het gaat hier om een algemene politieke en maatschappelijke crisis (cf. 1% vs 99%). Dat vraagt om alerte en moedige politieke recepten, die verder reiken en kijken dan 14 oktober, en zelfs verder dan de nationale verkiezingen van 2014.
Deze tekst verscheen in samenwerking met Rekto:verso, Tijdschrift voor Cultuur en Kritiek.
Robrecht Vanderbeeken is filosoof en werkzaam aan de School of Arts Gent