hoe spreken tieners met diverse roots onder elkaar, in hun vrije tijd? Hoe denken zij zelf over de verschillende taalvariëteiten? Kan de standaardnorm hen echt niets schelen?
Terwijl opiniemakers steeds weer de degens kruisen over ‘de verloedering van onze standaardtaal’, bestaat er in Vlaanderen maar weinig onderzoek over hoe het nu juist zit met het taalgebruik van bijvoorbeeld jongeren. Heleen Mercelis volgde twee Antwerpse jeugdverenigingen een jaar lang met een bandopnemertje. Maandag geeft ze daarover een lezing in HETPALEIS, in samenwerking met deBuren.
Mercelis bereidt aan de UA een doctoraat voor rond ‘informeel stedelijk taalgebruik’ bij jongeren. In mensentaal: hoe spreken tieners met diverse roots onder elkaar, in hun vrije tijd? Voor echte onderzoeksresultaten is het nog te vroeg, maar Mercelis’ bevindingen na een jaar veldonderzoek zijn daarom niet minder leerrijk.
Waarom is het interessant te onderzoeken hoe jongeren spreken?
Jongeren zijn vaak erg creatieve taalgebruikers. Ze experimenteren met verschillende taalstijlen, -genres en -variëteiten. Ze spreken of imiteren dialect, gebruiken woorden uit andere talen en verzinnen zelf nieuwe woorden. In de ogen van veel volwassenen trekken jongeren zich daarbij te weinig aan van de normen van standaardtaal. Ze zouden zich op de chat en in sms’en verliezen en meer en meer beïnvloed raken door urban straatgenres. Zo leidt het taalgebruik van jongeren vaak tot publieke bezorgdheid. Men vreest dat het hun prestaties op school en later op de arbeidsmarkt in gevaar zal brengen.
Maar eigenlijk zijn er in Vlaanderen amper studies die de opvattingen van de jongeren zelf in kaart brengen. Hoe denken zij zelf over de verschillende taalvariëteiten? Kan de standaardnorm hen echt niets schelen? Dat is wat mij bezighoudt. Het gaat me niet zozeer om ‘dat leuke taaltje van onze jongeren’, maar vooral om de maatschappelijke context rond taal. Als taal verandert, heeft dat altijd ook te maken met sociale beoordelingen van verschillende types taalgebruik. Genre: ‘een zwaar accent, dat zal wel een lage scholing zijn’. Taal zit altijd ingebed in maatschappelijke structuren.
Voor je onderzoek volgde je een jaar twee groepen Antwerpse jongeren. Hoe heb je die groepen gekozen?
In de eerste plaats was het belangrijk een groep te vinden die de stedelijke realiteit van vandaag zo goed mogelijk weerspiegelt: niet enkel blanke Vlaamse middenklassers, dus. Daarnaast moesten de jongeren op regelmatige basis samenkomen, en telkens met min of meer dezelfde mensen. En ze moesten het natuurlijk zelf goed vinden dat ze een jaar lang op de hielen zouden worden gezeten door een ‘onderzoeker’.
Uiteindelijk ben ik terechtgekomen bij twee meisjesgroepen. Een jeugdwerkorganisatie voor meisjes van 12 tot 15 jaar, die elke week een andere activiteit doen: gaan zwemmen, samen koken, een stadsspel spelen. En een zaalvoetbalploeg van meisjes boven 16 jaar, die één keer per week voetballen in een competitie in een Oost-Vlaamse sporthal. Daar rijden we dan telkens met een minibusje naartoe, en die ritten leveren heel wat leuke gesprekken op.
Je veldwerk speelt zich dus eigenlijk af naast het veld?
Op puur verbaal vlak wel, ja. Dat gebeurt dan met een dictafoontje dat alles opneemt wat de meisjes zeggen. Maar ook hoe iemand zich gedraagt op een voetbalveld of tijdens een bosspel kan iets zeggen over haar of zijn plaats binnen een groep. En dat kan ook haar of zijn taalgebruik in bepaalde situaties verklaren.
Dat geldt overigens ook op een breder maatschappelijk niveau. Stel: een begeleider met Marokkaanse roots zegt gespeeld verontwaardigd: “He, ik ben Marokkaan en ik moet ne zak van Wibra dragen!”, en de hele groep begint te lachen. Dan ga je je analyse niet toespitsen op het gebruik van ‘ne zak’ in plaats van ‘een zak’, maar je beschrijft welke gangbare meningen de begeleider hier uitspeelt als humor.
Hoe reageren jongeren als je aankondigt dat je hun taal komt ‘onderzoeken’?
Typische reacties zijn: ‘Oei, vanaf nu moeten we mooi spreken’ of ‘Mij niet opnemen, ik spreek slecht Nederlands!’ Die reacties tonen een sterk besef van het verschil in sociale waardering tussen de verschillende soorten Nederlands. ‘Mooi spreken’ staat hier voor standaardtaalgebruik, ‘slecht spreken’ voor het gebruik van woordjes als ‘wiejoow’ of ‘gehandicapterig’.
Het denkbeeld dat jongeren zich weinig aantrekken van de normen van de standaardtaal, gaat dus niet op. De meisjes die ik ken, zijn zich net erg bewust van de maatschappelijke positie van de standaardtaal, maar evengoed van die van het (Antwerpse) dialect. Ze weten heel goed wat past in welke situatie.
Het belang van standaardtaal is in Vlaanderen een hot item. Hoe kijk jij naar die kwestie, vanuit je onderzoek?
Een standaardnorm is belangrijk, maar je kan je wel afvragen of de huidige norm niet te streng is. Zo veel vlekkeloze Standaardnederlandssprekers zijn er niet. Ook niet in de politiek of in de bedrijfswereld. Nochtans blijft de gangbare mening in Vlaanderen dat enkel het Algemeen Nederlands tot een diploma en een succesvolle carrière leidt. Waarom zou het gebruik van tussentaal of dialect in sommige situaties niet evengoed succesvol zijn om het doel te bereiken?
Het Standaardnederlands volstaat in veel gevallen trouwens niet om kansen te krijgen op de arbeidsmarkt. Er zijn ook andere discriminatiemechanismen. Zo bleek uit een onderzoek van een paar maand geleden dat afgestudeerden met een Turkse naam dubbel zoveel sollicitatiebrieven moeten schrijven om op gesprek te kunnen komen als sollicitanten met een Vlaamse naam. En het experiment gebeurde met identiek dezelfde brieven, dus op de taal kan je het niet steken.
Het besef van dit soort maatschappelijke ongelijkheid zie ik ook bij de meisjes uit mijn onderzoek. Er heerst een zekere gelatenheid: ‘Mensen gaan er hoe dan ook vanuit dat wij geen AN kunnen spreken, dus we zullen ook wel nooit nieuwslezer worden.’
Wat betekent voor jou dan ‘goed ter taal zijn’ – als het niet noodzakelijk de beheersing van het Algemeen Nederlands is?
Het is niet alleen de beheersing van het Algemeen Nederlands – in sommige situaties kom je net heel arrogant over als je de standaardtaal gebruikt. Net het kunnen schakelen tussen verschillende taalvariëteiten toont hoe welbespraakt iemand is.
Daar zijn de meisjes die ik ken erg bedreven in. Ze spelen vaak met de sociale connotaties die vasthangen aan bepaalde taaluitingen. Zo zitten we op een zeker moment na een voetbalmatch in het busje terug naar huis, en staat het radionieuws op. Een Franstalige Belgische tennisser heeft net een belangrijke zege gehaald, en wordt geïnterviewd. Meteen roept één van de meisjes van Marokkaanse origine: ‘Spreekt Vloms!’ Op een grappige manier becommentarieert ze daarmee het stereotiepe beeld van de behoudsgezinde Vlaming. Zo kunnen spelen met taal, dat is taalvaardig zijn.
Een gangbaar beeld van jongeren met een migratieachtergrond is nochtans dat ze geen competente sprekers zijn. Dat weerleg je dan?
Dat soort redenering stelt iemands talige competentie gelijk aan het al dan niet beheersen van de schooltaal – een zeer specifiek genre op zich. Het klopt dat niet alle meisjes daar even goed in zijn, al blinken sommigen er ook in uit. Maar ook hier kan je de vraag stellen of dat alleen met taal te maken heeft. Als sommige, heel intelligente meisjes me zeggen dat ‘ASO voor hen toch wat te hoog gegrepen was’, dan vraag ik me af wie hen dat heeft voorgezegd.
Buiten de school, in de context waarin ik hen ken, zijn deze meisjes alleszins wel heel taalvaardig. Bovendien zijn ze bijna allemaal geboren in Vlaanderen en spreken ze van jongs af aan Nederlands: op school, met vrienden, met broers en zussen en soms met de ouders. De – goedbedoelde – opmerking: ‘Amai, uw Nederlands is goed!’ is dan redelijk absurd.
Wat heeft je tijdens je onderzoek verrast? Waar was je je vooraf niet van bewust, als onderzoeker of als Antwerpenaar?
Waar ik niet op voorbereid was, is de confrontatie met al het impliciete en expliciete racisme en de maatschappelijke ongelijkheid waar deze jongeren zeer vaak mee in aanraking komen. Je weet op voorhand ook wel dat niet iedereen dezelfde vertrekpositie heeft in de samenleving. Maar pas als je mee op stap gaat met zo’n groep jongeren, besef je echt hoe ver dat gaat. Van de nieuwsgierige vraag van drie dames op de trein of ‘de doelgroep’ dan allemaal ‘vreemden’ zijn, tot voetbaltegenstanders die weigeren tegen ‘bruine apen’ te spelen. Het viel me tijdens een buitenlandse trip ook hard op dat ik op de luchthaven als enige niet werd gevraagd om de afmetingen van mijn handbagage toch nog eens te controleren. Dat soort racisme verandert je blik op de werkelijkheid.
Lezing Heleen Mercelis op maandag 10/12 om 20u15 in HETPALEIS, Theaterplein 2000 Antwerpen
Gratis, reserveren: [email protected], +32(0)3 202 83 60
Meer info over de lezing 'Kijk, ik spreek illegaals! - jongerentaal in de stad', vind je hier