Velen zijn er vandaag nog steeds van overtuigd dat het om de zoveelste gemeenteraadsverkiezingen gaat en dat de kiezer dat ook weet, of behoort te weten. Onder alle andere omstandigheden zal dat ongetwijfeld het geval zijn, maar wat we sinds 2010 meemaken, is op z’n minst historisch te noemen.
Wanneer we de naoorlogse Belgische politiek ontleden in functie van het opkomende Vlaams-nationalisme, dan komen we tot een aantal merkwaardige vaststellingen. De belangrijkste vaststelling is dat het eerste hoogtepunt van de Vlaams-nationalisten (VU haalt in 1965 7 %) aanleiding gaf tot de eerste scheuren binnen de unitaire politieke partijen van de liberalen (in 1971 valt de PVV/PLP uiteen in "PVV" en "PLP"), christendemocraten (in 1972 valt de CVP uiteen in "CVP" en "PSC") en socialisten (in 1979 valt de BSP-PSB uiteen in "BSP" en "PS"). Het mag dus geen verrassing zijn dat de socialisten de meest volhardende unitaire partij temidden van al dat politieke geweld waren. Vandaag zie je dat die tendensering naar het unitarisme, uit electorale noodzaak, een herintrede heeft gemaakt... en niet uitsluitend bij de socialisten. Vanzelfsprekend hebben we bij de groenen met 'Ecolo/Groen' te maken met de enige officiële unitaire partij, aangezien ze in het federale parlement tot dezelfde fractie behoren.
Eigenlijk is de actuele evolutie paradoxaal - de unitaire traditionele partijen vielen uiteen tijdens het eerste succes van het Vlaams-nationalisme (VU), en groeien vandaag terug naar elkaar vanwege het nieuwste succes van het Vlaams-nationalisme (N-VA) -, maar in de loop van de volledige ontleding zullen we de oorzaken elders moeten zoeken.
Om een duidelijk beeld rond het Vlaams-nationalisme van de N-VA te kunnen scheppen gaan we de klassieke politieke families vanaf het begin van de jaren ’80, door de opgang van het Vlaams Blok, als een organisch geheel zien. Het is niet de bedoeling om in deze bijdrage een inleiding tot de politieke en parlementaire (r)evolutie rond de eeuwwisseling tot stand te brengen, maar een summiere opsomming van de belangrijkste perioden kan geen kwaad voor het scheppen van een ruimere context in functie van deze Antwerpse “gemeenteraadsverkiezingen”.
Jaren 70: Turbulent, stabiel en uniek.
De jaren ’70 staan in het teken van een reeks staatshervormingen die de ene regeringscrisis na de andere uitlokken. In deze periode was de CVP inderdaad een staatsdragende partij met een aantal zeer indrukwekkende politici zoals Martens, Tindemans en Eyskens. Deze partij had na elke verkiezing de luxe om te kiezen tussen de socialisten en de liberalen. De jaren ’70 werden getypeerd door rooms-rode regeringen, met liberalen in de oppositie of een kleine glansrol als coalitiepartner. Het is ook in 1978 dat de Vlaams-nationalisten van Hugo Schiltz voor de allereerste keer deel uitmaakten van een regering. Om een symmetrische regering tot stand te brengen werd het FDF als spiegelpartij voor de VU opgevoerd, samen met CVP/PSC en BSP/PSB. Met het Egmontpact werden de eerste scheuren in de VU zichtbaar, wat even later zal resulteren in de oprichting van het Vlaams Blok.
Jaren 80: De CVP-staat en de christendemocratische hoogmoed voor de val
Hoewel de CVP pas vanaf 1985 de verkiezingen op systematische wijze bleef verliezen, behield het haar leiderschap tot aan de dioxinecrisis in 1999. In tegenstelling tot de jaren ’70 kregen we in deze periode een lange periode van rooms-blauwe regeringen, waarbij de socialisten overwegend in de oppositie zaten. Deze herbronningsperiode, met Karel Van Miert en zijn “Jonge Turken", heeft later een nieuw socialisme het levenslicht doen zien. De VU heeft vanaf 1988 nog een regeringsdeelname gekend, wat uiteindelijk – ondanks het opkomende federalisme – vanaf 1992 haar einde betekende. Haar vroegtijdig vertrek uit deze regering, hoewel om principiële redenen, heeft haar bij de volgende verkiezingen absoluut geen goed gedaan. Vlaams-nationalisten zagen vanaf dit moment in dat regeringsdeelname zonder harde Vlaamse eisen catastrofaal eindigen. Het cordon sanitaire was een zegen uit de hemel en droeg bij tot het verdere succes van het Vlaams Blok.
Jaren 90: Het decennium van het Vlaams Blok
De jaren ’90 kunnen eigenlijk ook als het decennium van Jean-Luc Dehaene omschreven worden. Met het Sint-Michielsakkoord werd België een echte federaal staat, en met de welbekende Maastrichtnorm en de loodzware besparingen werd België een voorbeeld in de Eurozone. In de jaren '90 werden de liberalen wederom ingeruild en kwamen onder Dehaene telkens rooms-rode regeringen tot stand. België werd ondertussen geconfronteerd met zware besparingen, het Agustaschandaal, de Dutroux-affaire en een steeds groeiend Vlaams Blok. Tegen deze achtergrond stond Guy Verhofstadt (VLD) te ontploffen op de oppositiebanken, klaar om bij de eerste misstappen het tij te doen keren.
De Volksunie zou haar hoogtepunt van 1971 (18,8 %) nooit meer evenaren en het Vlaams Blok begon vanaf 1991 (Zwarte Zondag) aan een gestage opgang, ondanks het in 1989 – onder impuls van Jos Geysels (Agalev) – ontwikkelde cordon sanitaire. Deze groei bereikte bij de Vlaamse verkiezingen van 2004 een hoogtepunt van 24 % van de stemmen, wat van het latere Vlaams Belang – ondanks een gerechtelijke veroordeling - de grootste partij van Vlaanderen maakte.
Eind 20ste eeuw: Waartoe een dioxinecrisis leiden kan
In mei 1999 brak de dioxinecrisis uit en werd dat het struikelblok dat Guy Verhofstadt (VLD) aangreep om de verkiezingen nipt te winnen. Samen met de SP en Agalev werd een Paars-groene coalitie op poten gezet (Verhofstadt I), maar de ecologisten vielen reeds bij Verhofstadt II uit de boot. Sindsdien werden de groenen altijd als nuttige idioten afgeserveerd vanaf het ogenblik ze numeriek niet meer noodzakelijk waren. Waar socialisten en liberalen de voorbije decennia om de gunsten van CVP vochten, eindigden de christendemocraten deze keer op de oppositiebanken (Federaal én Vlaams) en begon het verval van de Volkspartij van weleer.
Ondertussen werd het Vlaams Blok niet enkel met een cordon sanitaire bestreden, maar werd er onder impuls van de paarse coalitiepartners een rechtszaak aangespannen tegen de Vzw’s achter deze ondemocratische partij. Dit laatste weerhield het Vlaams Blok er niet van om de grootste te worden en na haar veroordeling gewoonweg haar naam te veranderen in Vlaams Belang, mét behoud van de partijdotaties.
Vandaag blijven de traditionele partijen, in de strijd tegen het Vlaams Belang, hardnekkig het belang van het cordon sanitaire onderstrepen. Men weigert nog steeds in te zien dat het niet de partij was die daardoor werd getroffen, maar wel de kiezer. Die kiezer is momenteel op drift en gaat zich deze keer naar alle waarschijnlijkheid niet meer laten doen, maar daarover meer in het slotstuk.
Begin 21ste eeuw: Vlaams-nationalistische diaspora
Na Verhofstadt I en II bleek er sleet op de paarse formule te komen en de CD&V maakte haar herintrede mogelijk door de kartelformule met de N-VA. Leterme I was, na een intermezzo met Verhofstadt III, geboren en stevige communautaire gesprekken daagden op aan de horizon. Hier begon de spreidstand van de CD&V, onduidelijk in haar opzet om te kiezen tussen Vlaanderen en België. CD&V/N-VA was, voor alle duidelijkheid, een “Vlaams Kartel”… ruimte om te kiezen tussen een intussen verdampende België en het Vlaamse niveau was er niet. Yves Leterme zag de socialisten in 2007 naar de oppositie vertrekken en heel even leek de christendemocratische partij uit haar as te herrijzen. Schijn bedriegt, ondanks vijf minuten politieke moed.
Het Vlaamse Kartel van de CD&V en het kleine N-VA was niet het enige kartel dat in die periode tot stand kwam. Hoewel een groot deel van de Vlaams-nationalistische diaspora bij die andere samenwerkingsverbanden terecht kwam, droeg geen enkele van hen een uitgesproken Vlaamse agenda uit. De Burgermanifesten van Verhofstadt lagen ondertussen bij het huisvuil en de spiritisten zagen bij de socialisten veel te laat in dat Bert Anciaux eigenlijk solo ging. 'Sp.Anciaux' was een optie, maar in Leuven vond men dat een brug te ver. Alle fracties, behalve het VB, die uit de VU zijn ontstaan slenterden van links naar rechts en kwamen in versplinterde toestand bij de klassieke partijen terecht.
Deze periode, waarin alle democratische Vlaams-nationalisten verdeeld zijn onder de traditionele partijen, wordt gekenmerkt door een explosieve politieke toestand. Het Vlaams-nationalisme leek door de kartels monddood te zijn gemaakt en de rest van het Vlaams-nationalistisch potentieel zat opgesloten achter het cordon sanitaire. Hoewel Elio Di Rupo toen geen enkele kans maakte op het premierschap, was hij wel de énige die met één vingerknip de regering ten val kon brengen. De enige die inzag dat Vlaanderen rijp gemaakt kon worden voor een nieuw hoofdstuk, zat toen bij de N-VA van Geert Bourgois. Toen de énige verkozene op federaal niveau, maar ondertussen zijn ze al met meer dan 40… reëel én virtueel.
Door de breuk in het Vlaams Kartel kon de N-VA de Vlaamse kaart op nooit geziene wijze trekken en bleken de groenen niet de enige nuttige idioten in de politiek te zijn. Tegen het einde van deze periode, september 2008 om preciezer te zijn, beschikte Leterme I niet meer over een heilige Vlaamse meerderheid. Deze politieke anomalie, gecreëerd door de N-VA, werd door dezelfde partij als speerpunt bij de volgende federale verkiezingen aangehaald. Confederalisme houdt een onvervreemdbaar respect voor de Vlaamse meerderheid in dit land in, feitelijk doorgetrokken naar de samenstelling van de regering.
De traditionele partijen verdienden een pandoering van jewelste op vraag van de hoofdarchitect, Bart De Wever himself, die de vloek uitsprak over elke toekomstige regering zonder Vlaamse meerderheid. De kiezer ging massaal in op zijn verzoek en de afgestrafte Vlaamse partijen deden hem een minderheidsregering - aan Vlaamse kan welteverstaan, want van oppositie is in Wallonië absoluut geen sprake – onder leiding van Elio Di Rupo cadeau. De Vlaamse kiezer kan niet wachten om een tweede pandoering, al dan niet op verzoek van de N-VA, uit te delen en de bereidheid om te wachten tot het einde van Di Rupo I is onbestaande.
2010-2012: Wil de echte volkspartij opstaan? Doe maar na de gemeenteraadsverkiezingen…
Ondertussen voert de N-VA een succesvolle oppositie en blijft ze de Vlaamse minderheid in Di Rupo I onderstrepen. Terwijl de klassieke partijen aan Vlaamse kant tegen elkaar aanschurken en openlijk eufemistische cordon sanitaires - met de ijdele hoop de lokale verankering van N-VA tegen te houden – tot stand brengen, lijkt Bart De Wever alomtegenwoordig in alle Vlaamse gemeenten.
De gemeenteraadsverkiezingen van Antwerpen kunnen niet losgekoppeld worden van het nationale slagveld waar Bart De Wever de toon bepaalt. Er is een symbiotische relatie tussen de nationale positie van de Vlaams-nationalisten en hun verankeringsproject op 14 oktober. De kiezer ziet dat in en gaat deze verkiezingen aangrijpen om een tussenstand voor Di Rupo I voor te schotelen. De N-VA ziet dat in en geniet voor een tweede keer van een meesterlijke campagne. De VRT heeft dit door en organiseert Het Grote Debat met alle "nationale voorzitters" om zogenaamd over "lokale bekommernissen" te debatteren. Met De Stem Van Vlaanderen geven ze, wat titelintegriteit betreft, bij de VTM niet echt een gemeentelijke dimensie aan deze verkiezingen.
Iedereen is klaarwakker en begrijpt dat de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen een nationaal effect zullen genereren. Behalve de traditionele partijen, nog steeds hopend op een of ander mirakel. Antwerpen is rond politieke projecten altijd al een zeer experimentele stad geweest en ook deze keer zal dat niet anders zijn. Meer nog, het lot lijkt deze keer wel een heel revolutionaire sfeer te hebben gecreëerd. Surrealistische peilingen geven deze jonge Vlaams-nationalistische partij vleugels en traditionele partijen blijven, ondanks oproepen van o.a. Karel De Gucht (Open vld), als konijnen naar de spreekwoordelijke lichtbak kijken… oude stropers maken inderdaad de beste burgemeesters.
Abdelhay Ben Abdellah – Chef Politiek
Farid Zahnoun – Hoofdredacteur
Hakim Naasi – Huiscolumnist
© 2012 – De Andere Mening