Tegen 2014 moeten de pensioenbesparingen 674 miljoen euro opleveren. Indien ArcelorMittal en Electrabel het wettelijk belastingtarief van 33,99 procent zouden betalen, zou dat 825 miljoen opleveren.
Donderdag kan je de trein niet nemen. De machinisten staken, net als de postbodes, kinderverzorgsters, brandweermannen, cipiers, verpleegsters en leerkrachten. Ze zijn boos. Ik begrijp hen niet alleen, ik steun hen ook van ganser harte. Hun collectieve actie weerspiegelt een breder inhoudelijk, democratisch en cultureel debat.
Neem nu de treinbestuurders, die sinds de liberalisering van het spoor vaak in chaos moeten werken. Mensen die lange dagen kloppen, en die door het nijpend personeelstekort heel dikwijls vakantie- en rustdagen moeten inleveren. Om toch te proberen u en ik veilig van de ene kant van het land naar de andere te vervoeren. Mensen die al langer snakken naar menswaardige werkdagen, naar veilige omstandigheden en voldoende personeel om dat te kunnen garanderen. Zij willen kwaliteitsvolle openbare diensten, en dat is in het belang van ons allemaal. Nu horen zij dat de regering als een dief in de nacht ook nog eens hun pensioenregeling wil aanpakken. Voorheen werd dat berekend op basis van de laatste loonmaand, voortaan zou dat gebeuren op basis van de tien laatste jaren. Een inlevering van tien tot twintig procent op hun pensioen. Zo maar.
Bovendien kan het rijdend personeel vandaag op 55 jaar op pensioen gaan, en wie het spoor een beetje kent, weet dat velen daar echt naar snakken na dertig jaar zware loopbaan. Dat zou dus nu niet meer gaan. Nochtans is die uitstapregeling niet alleen belangrijk voor de machinisten, maar ook voor de veiligheid op het spoor zelf. Hetzelfde verhaal hoor je bij de post, in de kindercrèches, bij de brandweer, bij de leerkrachten. Je hoort het alleen niet bij de parlementsleden. Die krijgen nog steeds een riant pensioen na een carrière 15 jaar (drie vierde van het tantième van 20, wet Mainil van 1984), al wil minister Q dat optrekken tot 27 jaar (drie vierde van 37). Maar het verschil met een gewone ambtenaar, die pas een volledig pensioen trekt na 45 jaar, blijft zeer groot.
Ons land staat in de top drie. Niet bij het voetbal of het Eurovisiesongfestival. Maar bij de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit. Onze mensen werken hard en intensief. De werkstress en de ik-hol-van-de-ene-plaats-naar-de-andere-economie eisen hun tol, fysiek en psychisch. Bij ons kampen meer mensen met werkstress dan in de ons omringende landen. De helft vindt dat het werk echt te zwaar is geworden. Driekwart van de mensen ouder dan 50 ziet het niet zitten tot 65 aan de slag te blijven. En bij de mensen die kiezen voor brugpensioen, spelen medische redenen een groeiende rol. De gezonde levensverwachting hangt nauw samen met het onderwijsniveau. Hooggeschoolde vrouwen leven elf jaar langer in goede gezondheid dan vrouwen met enkel een diploma lager onderwijs. Dat verschil is onaanvaardbaar groot, het weerspiegelt de klassenverschillen in leef- en werkomstandigheden.
Wil je de pensioenleeftijd aanpassen aan de levensverwachting, dan moet je hem uiteraard aanpassen aan de gezonde levensverwachting. En dat betekent dat brugpensioen en vervroegde uittreding mogelijk moeten blijven. De grootste slachtoffers van het langer werken zijn de mensen die geen hoger onderwijs hebben kunnen volgen: kassiersters, machinisten, verpleegsters, postbodes, bandwerkers, schoonmaaksters, bouwvakkers, winkeliers, elektriciens, brandweerlui. De jaren tussen 58 en 65 zijn voor hen de moeilijkste om te werken, maar wel de mooiste om nog min of meer gezond van een pensioen te genieten, zich te ontspannen en sociaal te ontplooien. Hoe later ze op pensioen gaan, hoe groter de kans dat het een aaneenrijging zal zijn van periodes van ziektes en aandoeningen.
Het is waar dat de levensverwachting stijgt, dat de mensen gemiddeld langer leven. Het is even waar dat de babyboomgeneratie de pensioenleeftijd bereikt. De sociale zekerheid zal voor groeiende kosten voor pensioen en gezondheidszorg moeten instaan. De grote vraag is: hoe gaan we daarmee om?
Als de samenleving verandert en er zich nieuwe noden stellen, moeten we creatief op zoek naar middelen om ze te financieren. Dat mensen die dertig of veertig jaar aan de welvaart van de samenleving hebben bijgedragen in alle gezondheid van hun pensioen kunnen genieten, is in het belang van ons allemaal. En wie er heel zijn leven een stuk van zijn loon voor heeft afgedragen, heeft recht op een degelijk wettelijk pensioen en moet daarvoor niet nog eens gaan bijsparen via riskante pensioenfondsen. Dat is een zaak van waardig ouder worden. We moeten dus op zoek naar nieuwe bronnen. Tegen 2014 moeten de pensioenbesparingen 674 miljoen euro opleveren. Indien ArcelorMittal en Electrabel het wettelijk belastingtarief van 33,99 procent zouden betalen, zou dat 825 miljoen opleveren. Het zet alles wat in perspectief. Raken aan de pensioenen van anderhalf miljoen mensen, terwijl aan twee multinationals niet wordt geraakt.
Wij kunnen samen de keuze maken om de toekomstige groei van het nationaal inkomen opnieuw anders te verdelen. Het proces van de vergrijzing spreidt zich uit over twintig tot vijftig jaar. Daar moet een langetermijnvisie aan gekoppeld worden die de rijkdom anders verdeelt. Deze herverdeling vanuit de solidariteit heeft vier hoekstenen.
*De belangrijkste is: de sokkel van de sociale zekerheid verbreden met méér stabiele, duurzame en goedbetaalde banen. Elke stijging van de tewerkstellingsgraad met één procent vermindert de vergrijzingskost met een halve procent. Wanneer er een miljonairstaks wordt ingevoerd, kan een deel daarvan worden gebruikt om die banen te creëren.
*Een tweede deel van deze miljonairstaks – 3 miljard – kan gebruikt worden voor een nieuwe “alternatieve financiering” van de sociale zekerheid. Op die manier kan de eerste pijler versterkt worden en kunnen de pensioenen omhoog. Professor Dries Lesage noteerde kritisch: “Zelden of niet werd een rechtvaardige vermogensfiscaliteit naar voren geschoven als één van de antwoorden op de vergrijzing.” Ik zou daar wel voor willen pleiten
*Ook een efficiënte aanpak van de fiscale fraude zal van belang zijn, met opheffing van het bankgeheim, openbaarheid van verrichtingen, zerotolerantie en zware straffen tegen overtredingen. Die fraude komt voornamelijk uit de rijkste bevolkingslagen. Ze kost ons jaarlijks tussen 15 en 20 miljard euro.
*Tot slot zal ook de houtworm uit het systeem weg moeten. Die houtworm, dat is de stelselmatige verlaging van de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid. Hij vreet al jaren aan het hele stelsel en woekert verder in allerlei extralegale betalingen. Maaltijdcheques of ecocheques dragen niets bij aan de sociale zekerheid. Deze houtworm kost de sociale zekerheid jaarlijks 9 miljard euro aan minder inkomsten.
Kortom, het pensioendebat is bij uitstek een maatschappijdebat. Ofwel: geld vrijmaken en dat beleggen op de beurs, ofwel: vertrekken van het recht op een goed wettelijk pensioen. Het “ieder zorgt voor zichzelf” stimuleren of de solidariteit organiseren? Een maatschappij van concurrentie, dividendenjacht en winstbejag? Of een samenleving op mensenmaat?
Democratisch debat
Staken wordt voorgesteld als een soort onverantwoordelijke “hobby” van de vakbonden of van werknemers. Iets uit een vorige eeuw, niet meer aangepast aan deze twitterende tijden. De geschiedenis heeft uiteraard haar rechten. Staken is nooit een hobby geweest, maar altijd slechts het laatste redmiddel waarmee de werknemers de macht van het getal kunnen uitoefenen om sociale en democratische bescherming af te dwingen.
Het heeft twee algemene stakingen gekost (1886 en 1887) om de kinderarbeid te verbieden en het loon in geld uit te doen betalen. Het heeft drie algemene stakingen gekost (1893, 1902 en 1913) om het cijnskiesrecht af te schaffen en enkelvoudig stemrecht (voor mannen) te bereiken. Na een halve eeuw bittere strijd werd pas na de eerste wereldoorlog (1921) artikel 310, het verbod op stakingen, afgeschaft. Voortaan waren stakersposten toegelaten. Voortaan hadden werknemers het recht om samen het werk neer te leggen, en collectief op te komen voor hun belangen. Dat stakingsrecht wordt vandaag bevestigd in een hele reeks internationale, Europese en nationale verdragen en wetten. Het is de grote algemene staking van 1936, precies vijfenzeventig jaar geleden, die zorgde voor het minimumloon en het betaald verlof. En het is in de context van drie jaar lang antifascistische strijd dat eind 1944 de maatschappelijke zekerheid met pensioen, ziekte- en invaliditeitsverzekering, werkloosheid, kinderbijslag en vakantiegeld werd ingevoerd.
De sociale rechten in ons land zijn niet cadeau gekregen. Ze zijn verworven, dat wil zeggen “afgedwongen” op het establishment door de georganiseerde arbeidersbeweging. Professor Jan Dhondt maakte in 1954 al een studie waarin hij concludeerde dat de belangrijkste sociale ontwikkelingen in ons land tot stand zijn gekomen “onder druk van de zich heftig uitende openbare mening, en niet door de werking van verkiezing en parlement.” Vandaag leven 14,6 procent van onze landgenoten in armoede. Zonder sociale zekerheid zou dat 42 procent zijn. Dat de antistakerslobby goed over deze cijfers moge nadenken.
Nu overal in Europa de sociale bescherming op de helling staat om de putten van banken, miljonairs en woekeraars te vullen, is het niet meer dan logisch dat overal in Europa ook wordt terug gegrepen naar collectieve actiemiddelen om het verzet gestalte te geven. In Frankrijk, in Spanje, in Portugal, in Griekenland, en ook bij ons. In de hetze tegen de collectieve actie van donderdag staat, men moet daar niet flauw over doen, ook het democratisch recht om te staken ter discussie. Er zijn krachten in onze samenleving die niets liever willen dan gemuilkorfde vakbonden en onverkozen zakenkabinetten om slaafs de dictaten van de Europese Commissie toe te passen.
Cultureel debat
Men kan van de vakbonden vinden wat men wil, maar het objectief feit blijft dat zij de enige sociale organisaties zijn die miljoenen loontrekkenden verenigen. “Het is vandaag bon ton om aan vakbondbashing te doen. Maar wat gebeurt er als je de bonden verzwakt? Dan staat elke werknemer straks in zijn eentje tegenover de werkgever”, vertelde ik vorige zaterdag aan De Standaard (17.12.11) Nu wil men ons doen geloven dat die collectieve kracht van de vakbonden voorbijgestreefd zou zijn, iets uit een vorig tijdperk. Dat liedje is helemaal niet nieuw, en nog minder neutraal. Het tijdperk van het neoliberalisme begon met precies dezelfde woorden tegen de vakbonden. In 1981 maakte Ronald Reagan in één klap een einde aan de staking van de luchtverkeersleiders. Van dag op dag dankte hij 11.000 personeelsleden af en wierf er nieuwe aan. Om de liberaliseringen, privatiseringen en ontregelingen te kunnen doorvoeren, moest Reagan eerst komaf maken met de collectieve kracht van de arbeidersbeweging, de vakbond.
Dat had ook Margareth Tatcher goed begrepen toen ze in 1984 het gevecht aanging met de Britse mijnwerkers. In ‘Hoe durven ze?’ beschrijf ik hoe dat gevecht niet alleen komaf maakte met de georganiseerde vakbondskracht, maar tegelijkertijd een nieuw ideologisch gevecht inluidde tegen de ‘working class’. “Niet het bestaan van klassen bedreigt de eenheid van de natie maar het bestaan van klassengevoelens”, stond in een officieel document van de Tory’s. “Er is niet zoiets als een collectief bewustzijn, collectieve vriendelijkheid, collectief fatsoen en collectieve vrijheid”, vertelde Margareth Tatcher. De aanval op de arbeidersbeweging werd dus ook cultureel uitgevochten. Het gezamenlijk optreden tegen zelfzucht, woeker, uitbuiting en fraude moest uit de weg worden geruimd. In de plaats kwam: de ideologie van de ongebreidelde hebzucht, het ieder voor zich, het ‘eigen schuld dikke bult’.
Donderdag voeren postbodes, kinderverzorgsters, brandweermannen, treinbestuurders, cipiers, verpleegsters en leerkrachten gezamenlijk actie. Bijna elke landgenoot kan dag in dag uit, in weer en wind beroep doen op hen. Voor hun kinderen, voor hun gezondheid, voor hun post, voor hun openbaar vervoer. Ik pleit er voor dat de vakbondsbashers daar even aan denken, vooraleer ze opnieuw op de internetfora te keer gaan.
Mensen die werken in dienst van de samenleving willen, net als alle anderen, gezonde en leefbare werkomstandigheden. Zij hebben zich verenigd in de bonden van de openbare diensten, en voeren niet apart maar wel samen actie. Dat geeft, op de kortste dag van het jaar, enige hinder. Laten we in die hinder vooral de roep zien. De roep van mensen die de mogelijkheid vragen om gemotiveerd te blijven, van zij die wensen dat hun gezamenlijke pensioencontracten niet worden verbroken. Zij geven daarmee ook een sociale en culturele boodschap: we willen er samen iets aan doen. Ze hebben gelijk, en ik steun hen van ganser harte.
Peter Mertens, auteur ‘Hoe durven ze? De euro, de crisis en de grote hold-up’ (EPO, december 2011) en voorzitter van de linkse PVDA.