Op 27 juni 1976 kaapten vier terroristen een vliegtuig vertrokken uit Tel Aviv op weg naar Parijs, na een tussenstop in Athene. Het vliegtuig werd dan naar de Entebbe luchthaven in Uganda gebracht. Op 4 juli werden de gijzelaars gered door een grootschalige operatie van de Israel Defense Forces (IDF). 7 days in Entebbe is een reconstructie van de gebeurtenissen tijdens die week. Geen spoiler, gewoon geschiedenis. Maar bij de verfilming van zulk controversiële kwesties, is het altijd een boeiende oefening de feiten te onderscheiden van de framing.
Twee van de vier gijzelnemers maakten deel uit van het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP). Van hen komen we niet veel te weten: Jalil al-Arja en Fayez Abdul-Rahim Jaber zijn weinig meer dan hun strijd. Pittig detail: Jaber wordt gespeeld door de Marokkaanse acteur Omar Berdouni, die al eens een vliegtuig kaapte in een andere film, United 93, van Paul Greengrass. #Typecasting.
De andere twee gijzelnemers, Brigitte Kuhlmann (Rosamund Pike) en Wilfried Böse (Daniel Brühl), hoorden bij de Duitse Revolutionäre Zellen (RZ). De film wordt verteld vanuit twee perspectieven: enerzijds volgen we Israëlische premier Yitzhak Rabin en zijn defensieminister Shimon Peres, die vanuit Israël een reddingsoperatie overwegen en anderzijds volgen we de kaping door de ogen van Böse en Kuhlmann. Terloops krijgen we flarden informatie over de geopolitieke context. Gesimplificeerd en onvolledig, uiteraard, maar genoeg om één verhaal te vertellen. Dit verhaal.
Kort samengevat zijn de RZ solidair met de Palestijnse strijd en organiseren ze de kaping samen met de PFLP, niet alleen om Palestijnse gevangenen te bevrijden, maar ook om de aandacht van de wereld te vestigen op de gruwelijke praktijken van de staat Israël en hun geallieerden wereldwijd. De RZ zou training hebben gevolgd in Jemen. De PFLP zou ervoor hebben gezorgd hebben dat ze versterking zouden krijgen in Uganda. En dat Idi Amin Dada, in een poging om indruk te maken op de Sovjets en de Saudi’s, hen persoonlijk zou ontvangen op de tarmac van Entebbe.
Het verschil met vorige verfilmingen ligt vooral in het feit dat het verhaal nu grotendeels verteld wordt vanuit het perspectief van de (Westerse!) terroristen.
Het antwoord op de kaping was Operatie Thunderbolt (ook bekend als Operatie Entebbe), een massale mobilisatie van Israëlische troepen naar Uganda. Twee militaire eenheden vlogen in vier C-130 vliegtuigen via Kenya tot aan de Ugandese kust van Lake Victoria. Ze bestormden de luchthaven, doodden alle zeven gijzelnemers en 45 Ugandese soldaten en vlogen weg. Met 3 dode gijzelaars was de operatie een succes met hoog Hollywood-gehalte. Niet toevallig werd die al twee keer verfilmd voor TV en is deze de tweede verfilming voor het grote scherm. Het verschil met vorige verfilmingen ligt vooral in het feit dat het verhaal nu grotendeels verteld wordt vanuit het perspectief van de (Westerse!) terroristen.
Die keuze helpt ons meer te weten over de Duitsers. Al snel krijgen we de indruk dat Böse en Kuhlmann de actie betreuren. In hun ogen is Amin gek en was het een vergissing om hem erbij te betrekken. Volgens Böse en Kuhlmann verdelen de Palestijnen de gijzelaars in joden en niet-joden, en ze vrezen daarom dat de perceptie kan ontstaan dat ze, meer dan Palestijnse sympathisanten, eigenlijk nazi’s zijn. Böse en Kuhlmann worden geportretteerd als idealistisch en solidair. Op het eerste gezicht wijst dat op een genuanceerde vertelling. The Times of Israel spreekt zelfs van een film die “by telling the story not from the IDF soldiers’ point of view, but from that of the terrorists” controversieel zou kunnen zijn.
Het is echter belangrijk te benadrukken dat alle kritiek op de staat Israël in de film uit monde van misdadigers komt, waaronder Amin Dada. Dat ze zelf gebruik maken van dubieuze praktijken om hun doel te bereiken, diskwalificeert hun kritiek in de ogen van de kijker.
Kuhlmann wordt opmerkelijk broos in beeld gebracht, zeker in vergelijking met getuigenissen en eerdere vertolkingen van haar als een meedogenloos, ongeleid projectiel. Böse lijkt in deze verfilming zo bezorgd over de associatie met nazi’s, dat hij voortdurend lijkt te hopen op sympathie van de gijzelaars. Maar ze zijn de enige ‘mensen’ aan hun kant van de medaille. De Palestijnen en andere Arabieren zijn in de film weinig meer dan wraakzuchtige terroristen. Ze tonen geen compassie. Hun enig menselijk gebaar is dat ze kinderen laten voetballen op de tarmac.
Met korte referenties naar Israëlisch staatsgeweld, lijkt de film ook kritisch voor het zionisme. Zeker met de gematigde uitstraling van premier Rabin (die de staat Israël als een gevangenis ziet voor haar inwoners, zolang ze niet onderhandelen en constant oorlog voeren) tegenover de radicale weigering om te onderhandelen van Peres. Maar de keuze voor Entebbe – met andere woorden, voor Israël als slachtoffer én held – en niet voor de vele voorbeelden van ware wandaden, maakt het onmogelijk om hier een kritische prent van te maken, want de kijker kan onmogelijk begrip tonen voor de strijd van de gijzelnemers.
De Braziliaanse regisseur José Padilha brak door met zijn genadeloze Tropa de Elite, het verhaal van een speciale divisie van de Braziliaanse ordediensten in de favelas van Rio de Janeiro. Hij regisseerde ook de remake van Robocop waarvoor Matthias Schoenaerts wijselijk paste. Meer recent kennen we Padilha vooral als producent van de bejubelde Netflix-serie Narcos en als regisseur van de eerste afleveringen.
Anders dan vorige verfilmingen van dit gijzeldrama, ontwijkt Padilha deze keer de bekoring om hier een actiefilm van te maken. Hij wint daar ernst mee, maar helaas ten koste van zowel spanning als een bevredigende ontknoping. De regisseur kiest voor schaars gebruik van archiefmateriaal en voor uitvoerig gebruik van een indrukwekkende choreografie op een religieus en ritualistisch lied met sterk Israëlische identitaire connotaties. Dat zorgt voor ambiguïteit, maar versterkt ook een al overdonderend gevoel van partijdigheid.
Er zijn filmmakers die op een kritische manier reflecteren over de Israël-Palestijnse kwestie. 7 days in Entebbe zou je niet kunnen toevoegen aan een kritische lijst.
Er zijn filmmakers die op een kritische manier reflecteren over de Israël-Palestijnse kwestie. Denk aan hoe Samuel Maoz de dagelijkse en buitensporige vernedering van Palestijnen aan Israëlische controleposten afbeeldt in Foxtrot. Denk aan Waltz with Bashir, over de rol van het IDF tijdens de slachtpartijen van Sabra en Shatila. Denk zelfs aan Rabin’s last day, de reconstructie van Amos Gitai die duidelijk maakt dat de premier vermoord werd als gevolg van, onder andere, de haatretoriek van huidig premier Benjamin Netanyahu, die in de politiek is gestapt nadat zijn broer de enige gesneuvelde Israëlische soldaat werd in Entebbe. Denk aan de vele documentaires en reportages (5 Broken Cameras, Thank God It’s Friday, etc.) over échte voorvallen van door de staat Israël gericht terreur, van uitbreiding van nederzettingen tot arrestaties van kinderen. 7 days in Entebbe zou je niet kunnen toevoegen aan een kritische lijst.
Zuiver brutale moordenaars en eendimensionale schurken, dat is iets van de jaren zeventig en dat Padilha dit verhaal niet uitsluitend vertelt vanuit IDF-perspectief is geen heldendaad, anno 2018. Maar enkel de Palestijnen afbeelden als eendimensionale moordenaars, terwijl de Duitse personages gestraft worden voor hun naïeve solidariteit is zo mogelijk nog problematischer.
7 Days in Entebbe, een film van José Padilha, vanaf 30.05 in de bioscoop.