De repressieve dwang van de vrijheid in het racismedebat

Vrijheid is een hoog goed. Zo wordt ons althans geleerd. Niet alleen trachten ‘hogere beschavingen’ zich te onderscheiden doorheen de mate van vrijheid waarmee ze hun tegenstanders of dissidenten behandelen, vrijheid wordt ook als een onvervreemdbaar recht van ieder individu gezien.
De repressieve dwang van de vrijheid in het racismedeba
 

Vrijheid is een hoog goed. Zo wordt ons althans geleerd. Niet alleen trachten ‘hogere beschavingen’ (voor zij die hier nog in geloven) zich te onderscheiden doorheen de mate van vrijheid waarmee ze hun tegenstanders of dissidenten behandelen, vrijheid wordt ook als een onvervreemdbaar recht van ieder individu gezien. Het is dan ook niet voor niets dat ‘vrijheidsberoving’ sinds de 18e eeuw als één van de ergste strafvormen wordt gezien en ‘slavernij’ in nagenoeg alle landen strafbaar is. De vrijheid verliezen betekent immers ook de mogelijkheid verliezen om over je eigen wil te beschikken, en dus als individu op een autonome wijze te bestaan.

Positieve en negatieve vrijheid

In het huidig debat over migratie en multiculturaliteit is er veel te doen over dit begrip, vrijheid. Zo illustreert de hoofddoekenkwestie hoe verschillende noties van vrijheid met elkaar in confrontatie treden om daarin voor en tegenstanders te onderscheiden. Zo wordt (het recht op) de hoofddoek door vele verdedigers als een ‘religieuze vrijheid’ gezien, en vanuit datzelfde perspectief consequent verdedigd. Hoewel vele medestanders soms dissidente meningen hebben ten aanzien van datzelfde hoofddoek, overheerst bij velen het idee dat het vrij beschikken over het eigen lichaam en religie belangrijker is dan het dragen van een – in hun ogen misschien wel onderdrukkend – hoofddoek. Hetzelfde zien we ook gebeuren bij de tegenstanders. Voor hen draait het niet zozeer om die vrijheid van religie maar vooral om de ‘dwang’ waaronder die vrouwen zouden moeten leven – al dan niet (on)bewust. Vanuit een verlangen het individu los te maken van iedere beklemmende factor, i.c. religie (en in het bijzonder de Islam), wordt dan ook afstand genomen van die hoofddoek die – in hun ogen – een volledige bevrijding in de weg staat.

In het verhaal van de hoofddoek zien we dan ook hoe deze twee noties van vrijheid, wat de Britse liberale filosoof Isaiah Berlin de positieve en de negatieve vrijheid noemde, haaks op elkaar staan. Dat laatste verklaart dan ook een groot deel van de draagwijdte van de discussie. De verschillende deelnemers van dit debat zijn het immers niet eens over de juiste betekenis van het woord vrijheid, en in welke mate een positieve dan wel negatieve invulling ervan hier van toepassing is. De laatste jaren merken we echter een trend in deze discussie, althans in Vlaanderen, om steeds meer deze discussie in termen van positieve vrijheid te kaderen. Velen opiniemakers lijken immers intussen de mening te zijn toegedaan dat de vrijheid van religie van de betroffen actoren centraal moet kunnen staan. Dat deze verschuivende visie op de hoofddoek en vrijheid op dit moment nog los staat van de alledaagse realiteit, aangezien vele werkgevers (te beginnen met de lokale overheden in vele gemeenten) en scholen nog vaak de hoofddoek verbieden, staat hier buiten kijf.

Over ‘het Politiek correct denken’ en ‘de vrijheid van meningsuiting’

Terwijl het debat over de hoofddoek een complexe omgang met dit begrip lijkt te vertonen, is er een ander veld waarin beide noties van vrijheid lijken samen te komen om tot een eensgezinde interpretatie te leiden van het begrip, i.c. in het omgaan met racisme. Racisme is een behoorlijk geladen term in onze contreien die makkelijk gebruikt wordt om wandaden in een ver verleden (slavernij, kolonialisme, apartheid) of verre bestemming (China, Congo, Saudi-Arabië, Afghanistan) te veroordelen. Ook kan de term gehanteerd worden om politieke tegenstanders uit te schakelen, zoals gemeengoed is geworden ten aanzien van het Vlaams Belang/Blok of kleine groeperingen zoals Sharia4Belgium. Wanneer het echter om meer diffuse en alledaagse uitingen van racisme gaat (zoals in het geval van de hoofddoek, of in het geval van uitspraken over ‘Afrikanen’ wiens concentratievermogen ondergeschikt blijkt te zijn aan dat van blanken), dan blijkt de term problematisch. Ze wordt niet alleen als onwenselijk geacht, maar ook vooral als een aantasting van datzelfde vrijheid. Een vrijheid die zich in deze context in haar twee varianten laat begrijpen (zowel negatief als positief) dankzij twee paradigmatische slagzinnen die het vaak begeleiden: het ‘politiek correct denken’ en de ‘vrijheid van meningsuiting’.

‘Het politiek correct denken’ is geen nieuw begrip noch ontwikkeling. Reeds in 2000 schreef Tom Lanoye een pittig essay over de opkomst van dit nieuwe genre in de Vlaamse media, en wijdde Baukje Prins haar bekend werk Voorbij de Onschuld (2000) aan de discursieve functie van wat zij het nieuw-Realisme noemde. Wat de term ‘politiek correct denken’ doet is vooral de spreker die deze term gebruikt diens tegenstander beschuldigen van het opleggen van bepaalde limieten of beperkingen in de vrijheid. De vrijheid in het eigen denken, in het eigen spreken, maar ook vooral de vrijheid van de omstaanders om dissidente (lees racistische) meningen te horen. ‘Politiek correct denken’ wordt immers afgeschilderd en begrepen als een vaag samenraapsel van beklemmingen en beperkingen die historisch gegroeid zijn, onnatuurlijk zijn en geen juiste weerspiegeling toelaten van hoe de mens ‘echt denkt’. ‘Politiek correct denken’ staat dus haaks op de ‘essentie’ van de mens, aan diens absolute vrijheid om te zeggen wat hij of zij echt wil – inclusief (of vooral) racistische moppen. In combinatie met de (foutieve) overtuiging dat racisme een universeel en aangeboren superioriteitsovertuiging is, die (eveneens foutief) in alle culturen aanwezig zou zijn, laat het idee van het ‘politiek correct denken’ zich dan ook als een beperking van aangeboren vrijheid zien, de vrijheid om racistische uitspraken te doen.

Een tweede zinsnede die ons vaak in deze vrijheidsverklaringen begeleidt is de zogeheten ‘vrijheid van meningsuiting’. Een begrip dat spontaan de associatie van revolterende massa’s aan de Franse Bastille oproept en in schril contrast staat met de stenigende Iraanse/Afghaanse/Syrische mollahs die afvallige moslims de dood indrijven. ‘Vrijheid van meningsuiting’ geldt dan ook in deze als een hoogst positief goed, een positieve vrijheid in haar zuiverste vorm. De vrijheid om te denken zoals men wil, een vrijheid te zeggen wat in ons opkomt, inclusief racistische moppen. Een kritiek op het alledaags racisme of een stopzetting van een samenwerking met de krant zoals De Morgen, zoals de KVS dat heeft gedaan, wordt dan ook als een aantasting van dat fundamenteel basisrecht begrepen. Door dit te doen lijkt de KVS inderdaad niet op De Morgen te hebben geschoten maar ook om in “eigen vel te snijden”, aldus VRT journaliste Annelies Beck. De vrijheid om alles te zeggen wordt immers als een basiscement gezien van een culturele sector die artistieke vrijheid – net als persvrijheid – hoog in de vaandel (zou moeten) dragen.

Ook hier volstaat het om kort aan te geven dat deze ontwikkeling niet recent noch uniek is aan ons land, maar nauw verwant met een aantal ontwikkelingen bij onze Noorderburen. De herinneringen aan de controversiële Deense cartoonrel van 2005 in naam van de ‘vrijheid van meningsuiting’ liggen nog vers in het geheugen evenals de kort daarop volgende ‘film’ Fitna (2008) van Geert Wilders. De acties van de Deense krant Jylland Posten en Nederlandse politicus kwamen echter niet uit de lucht vallen, maar bouwden voort op een verschuivend veld waarbinnen datzelfde ‘vrijheid van meningsuiting’ zich steeds nadrukkelijker als een strijdpunt ging positioneren wanneer het over racisme ging. Daar hebben we deels de erfenis van Pim Fortuyn aan te danken, die tot op de dag van vandaag nog gelauwerd wordt als een held van deze parole libre omwille van, ondermeer, diens uitspraken over de Islam (“een achterlijke cultuur”). Dat deze (anti)held door Volkert van der Graaf werd vermoord, een jaar na 9/11 bevestigde de indruk dat hij gestorven was voor zijn ‘zaak’. En dat Theo Van Gogh – ook een durver inzake ‘vrijheid van meningsuiting’ – hem hierin enkele jaren later moest volgen ten gevolge van een dodelijke aanslag door Mohammed Bouyeri, bevestigde de stelling dat vrijheid onder vuur komt te staan door een al te lakse omgang met diversiteit (en Islam in het bijzonder). Een indruk die intussen zo sterk en breed gedeeld is dat Geert Wilders er met succes een nieuwe partij mee stichtte die hij, onomwonden, de Partij Van de Vrijheid noemde.

Ideologische herpositionering van het racistisch/antiracistisch front

Het moge duidelijk zijn dat de termen ‘politiek correct denken’ en ‘vrijheid van meningsuiting’ niet louter als descriptieve termen moeten worden begrepen in deze context, maar ze vooral iets doen. Terwijl het ‘politiek correct denken’ een indruk wekt van barrières wegnemen (negatieve vrijheid) zorgt de ‘vrijheid van meningsuiting’ er vooral voor dat dit fundamenteel recht wordt bewaakt en beschermd (positieve vrijheid). Maar wat beide termen ook vooral doen is een duidelijke scheidingslijn inbouwen tussen zij die voor vrijheid zijn (in diens positieve en negatieve variant) en zij die hiertegen zijn. Deze twee sleutelbegrippen fungeren, met andere woorden, als performatieve concepten die een eenduidige betekenis geven aan het woord vrijheid en, op die manier nieuwe, en duidelijke, spreekposities in het maatschappelijk veld en debat onderscheiden in het spreken over racisme. Die tussen de verdedigers van de vrijheid en de tegenstanders van datzelfde vrijheid.

De sterkte van deze twee begrippen ligt vooral in hun ideologische neutraliteit. Hoewel ze intussen op een onhandige manier worden geclaimd door neoconservatieve en (extreem)rechtse groeperingen (van de PVV, het FPÖ tot het Vlaams Belang of de FN), zijn ze inpasbaar in verschillende ideologische registers. Gaande van links tot rechts. Dat laatste zorgt ook voor een groter draagvlak rond deze termen, aangezien de dominante ideologische scholen in het Westen ook schatplichtig zijn aan deze erfenis van het liberalisme.

Wat opvalt in het debat over racisme is daarom vooral de steeds groeiende en duidelijke eenduidigheid rond wat het begrip vrijheid hier betekent, en diens verhouding tot racisme. Hierdoor lijkt het debat over racisme zich niet zozeer af te spelen tussen de voorstanders en tegenstanders ervan, maar wordt het onmiddellijk vertaald en gekaderd als voor- en tegenstanders van de vrijheid (van meningsuiting). Het resultaat is dan ook wat we de laatste jaren steeds opnieuw hebben mogen aanschouwen, gaande van het Zwarte Piet debat tot de verontwaardigde reacties op de opstelling van de KVS ten aanzien van De Morgen. Zulke opstellingen worden niet langer als een principiële stellingname gezien ten aanzien van racisme, maar als een daad van ‘onvrijheid’. Door zich antiracistisch op te stellen, wordt iemands vrijheid beroofd. Het spreekt voor zich dat in de hertekening van het debat volgens deze termen de slachtoffers van het racisme geen stem hebben. Het gaat immers niet over racisme, maar het gaat vooral om de vrijheid (van de blanke meerderheid om ‘vrij’ te kunnen spreken en handelen), waarvan het antiracisme de grootste barrière lijkt te zijn geworden. De meer dan zestigduizend Nederlandse Facebook ‘likers’ die het opnamen voor ‘hun’ Zwarte Piet sprak daarin boekendelen: het ging niet om de reële machtsverhoudingen (want die waren in het nadeel van de anti-Zwarte Piet campagne) maar om een discursieve herpositionering. Iemand beschuldigen van racisme wordt gelijkgesteld met vrijheidsberoving.

Het conflict rond de KVS en De Morgen biedt daarom de zoveelste interessante inkijk in de ideologische hertekening van het racismedebat. De zoete herinneringen aan een duidelijk rechts/links-racistisch/antiracistisch-progressief/conservatief-democraten/VlaamsBelang tegenstelling lijken tot een ver (nostalgisch) verleden te zijn herleid. Wat ons nu vooral rest is onduidelijkheid, diffuusheid en vooral een moeilijkheid om racisme te benoemen, zonder als ultieme tegenstander van vrijheid te worden gezien.

 

>>>

Nadia Fadil is docente bij de vakgroep antropologie van de KU Leuven en werkt rond de thema’s racisme, interculturaliteit en religie bij het IMMRC.