Ik ben een vrij gelukkig mens. Ik voel me thuis in wie ik ben, waar ik ben en wat ik doe. Mijn leven is niet perfect, maar dat hoeft ook niet. Ik weet dat de maatschappij waar ik deel van uitmaak niet volmaakt is. Maar ik weet ook dat het belangrijk is dat we wel naar volmaaktheid blijven streven. Ik vind rust in die gedachte, maar ik besef hoe langer hoe meer in welke mate mijn geluk, mijn thuisgevoel, zelfs mijn rust verbonden zijn aan één groot privilege.
Ik besef hoe langer hoe meer in welke mate mijn geluk, mijn thuisgevoel, zelfs mijn rust verbonden zijn aan één groot privilege.
Ik ben geboren in een ontwikkelingsland. Dat betekent dat er niet altijd water uit de kraan kwam. Dat er niet altijd elektriciteit was, waardoor we regelmatig de lift niet konden gebruiken en zes verdiepen moesten beklimmen voordat we thuis waren, al dan niet met een paar emmers vol water in de hand. Dat er elke maand betogingen waren omdat mensen – de dokters, de gepensioneerden, noem maar op – het eindelijk beu waren. Dat betekent dat ik nog voor mijn zestiende twee militaire staatsgrepen heb meegemaakt. Dat betekent dat ik niet altijd naar school kon gaan, omwille van de zoveelste staking van leerkrachten. Dat onze veiligheid vaak bedreigd werd door gewone criminaliteit of door ziektes die in theorie tot de geschiedenisboeken behoorden. Slechte alfabetiseringscijfers, een hoog aantal mensen onder de armoedegrens en zeer uitgesproken ongelijkheid. Ik ben duidelijk niet in België opgegroeid.
Opgroeien in België is iets wat ik alleen van horen zeggen weet, maar als ik naar het verhaal van Belgische leeftijdsgenoten die op mij lijken luister, was dat hier, ondanks de vele privileges die verbonden zijn aan opgroeien in het veilige en welvarende Westen, ook niet evident.
Ik krijg namelijk niet zelden te horen dat mensen zich ooit schaamden voor hun achtergrond. Mensen die zich schaamden voor zichzelf. Die zich schaamden voor hun ouders, broers en zussen. Een schaamte die door anderen werd ingefluisterd. Ik heb ongelooflijk getalenteerde mensen zien twijfelen aan hun talenten. Twijfels die door anderen werden gezaaid. Ik heb mensen ontmoet die hun roeping, hun passie, daar waar hun hart en hun kunnen samenvallen, hen werd afgeraden, en daardoor uitgesteld, of zelfs afgelast. Mensen wiens relatie met hun familie verpest werd door één incident, één gesprek, een gênant moment, op school of op straat. Een moment waaraan hun kinderlijke verwarring geen plaats kon geven.
Ik heb artiesten deze en andere trauma’s en frustraties zien verwerken, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen, op papier of op het podium, en telkens slinger ik tussen bewondering voor een briljant resultaat en lamentatie omdat zoiets nodig is. Een nefast neveneffect van deze kwalijke dynamiek is dat mensen zo vaak gereduceerd worden tot hun strijd. Of moeten strijden om niet gevangen te blijven in die strijd. Ik zal niet beginnen over de burn-outs.
Ik heb mensen díé vergiftiging zien overwinnen en opgroeien tot mooie, trotse wezens, en dan vraag ik me elke keer af waar ze zouden staan als ze zichzelf niet van zo onnodig diep onder de grond hadden moeten uitgraven.
Mensen die over zichzelf moeten liegen, die zichzelf moeten verbergen. Mensen die uiteindelijk elders zijn beland. En als migrant kan ik iedereen alleen maar aanraden om te migreren. Maar als je migreert omdat je het gevoel hebt dat er hier geen plaats is voor jou, dan heet dat vluchten, en dat is niet zomaar migreren.
Ik heb te veel jongeren ontmoet die vandaag nog altijd opgroeien met angst voor de instellingen die voor onze veiligheid moeten zorgen. Terwijl bang zijn van de politie toch iets is dat je in een ontwikkelingsland meemaakt, niet in België. Jongeren die vandaag nog leren op hun hoede te zijn. Jongeren die met wantrouwen worden bekeken, dag in dag uit. Jongeren die vooral zien hoe weinig antwoord daarop komt. Dan kan ik alleen maar hopen dat ze zichzelf niet uit diep onder de grond moeten uitgraven om te schitteren…
Voor mezelf moet ik vooral bewaken dat dit besef niet overgaat in angst voor wat mijn kinderen, die als migrantenkinderen opgroeien in België, zullen meemaken.
…
Uiteraard heb ik ook velen ontmoet die op mij lijken, maar die niks van dit soort zaken hebben meegemaakt, maar ik stel vast dat ze ook op dat vlak een minderheid vormen.
Ik ben dus ondanks alles dankbaar dat ik in een derdewereldland opgegroeid ben. En dat zou reden tot introspectie moeten zijn. Ik heb veel moeten meemaken en geluk gehad dat het niet erger is verlopen, maar niemand heeft mij als kind anders behandeld omwille van mijn huidskleur of het geloof van mijn familie. Niemand heeft mij als kind ooit ontmoedigd. Niemand stelde ooit in vraag hoe ver ik zou geraken. Niemand zei ooit dat ik niet geschikt was om te worden wie ik wilde worden, en dat ik iets anders moest studeren, bijvoorbeeld. Nooit werden mijn ouders vernederd noch verdacht gemaakt omwille van hun afkomst. Nooit heeft iemand me gevraagd om terug te keren naar waar mijn ouders vandaan komen. Nooit heeft iemand conclusies getrokken over mij aan de hand van mijn familienaam. Niemand lachte me uit omwille van mijn huidskleur, zeker niet in verband met een kinderfeest of een traditie. Geen krant maakte grapjes over mijn afkomst, geen politicus achtte mij problematisch omwille van mijn uiterlijk of van de regio waar mijn (voor)ouders geboren zijn. Nooit heeft een gezagsfiguur de ‘meerwaarde’ van mijn ‘gemeenschap’ in vraag gesteld. Nooit heeft een autoriteit de problemen die ik dagelijks meemaak gerelativeerd. Ik kan onmogelijk weten wie ik vandaag zou zijn als ik dat allemaal als kind had meegemaakt. Als ik dát had moeten overwinnen.
Mijn privilege is dat ik niet geboren ben als een minderheid….
Kinderen komen ook in contact met wat volwassenen doen en zeggen. En dat heeft een effect op hen dat gevolgen kan dragen. Onze omgang met diversiteit is ook onze omgang met kinderen. En als onze omgang met diversiteit vandaag niet echt iets is om trots op te zijn, is onze omgang met kinderen dat bijgevolg ook niet.
Onze omgang met diversiteit is ook onze omgang met kinderen.
Een kind verdient het niet om door ons gehinderd te worden. Een kind moet zichzelf kunnen zijn, ook op school. Kinderen moeten zichzelf kunnen herkennen, ook in hun leerkrachten. Kinderen - alle kinderen! - moeten ook op school in contact komen met de realiteit waarin ze leven - en zullen leven! - en een zichtbaar teken van geloof maakt nu eenmaal deel uit van die realiteit. Als ze de etnische en religieuze diversiteit van ons land niet weerspiegeld zien in hun lerarenkorps, doen we mee aan bedrog. We bedriegen hen en we bedriegen onszelf. We bedriegen in het bijzonder die kinderen wiens meest vanzelfsprekende rolmodellen worden ontnomen.
En dit allemaal beperkt zich niet tot de stad, of gemeente uiteraard. Maar elke stad en gemeente kan, moet, daar een antwoord op bieden.
Ik weet dat de oplossing volgens sommigen, is dat ik ‘terug ga’ naar een plek waar ik geen minderheid ben. Maar ik weet ook dat er veel meer mensen zijn die weten dat we iets kunnen doen aan de ongelijke behandeling van minderheden. Veel meer mensen die weten dat we op veel vlakken goed bezig zijn, en toch beter kunnen worden. Veel meer mensen die zich afvragen hoeveel meer we nog kunnen bereiken als iedereen zich hier vanaf de prilste jeugd thuis voelt.
Kif Kif werkte samen met groeimee.be aan een tekst over diversiteit en opvoeding. In dat artikel kom je dit passage tegen: “Kinderen willen al heel snel ‘ergens bij horen’. Ze zijn bang om buiten de groep geplaatst te worden. Als ze opgroeien in een omgeving waar diversiteit iets natuurlijks is, vermindert de angst om er niet bij te horen.”
Zo simpel kan het zijn. Onze kinderen hebben er allemaal baat bij.