Eurocentrisch denken voorbij is de derde uitgave in de reeks Historisch Denken, waarin professor geschiedenisdidactiek aan de KU Leuven, Karel Van Nieuwenhuyse, een centrale rol speelt. Deze editie, over het overstijgen van eurocentrisme en de omgang met cultuurverschillen in het geschiedenisonderwijs, kwam tot stand in samenwerking met Maarten Couttenier (Koninklijk Museum voor Midden-Afrika van Tervuren) en professor Nicolas Standaert (KU Leuven, Sinologie). Elk van de auteurs nam een apart deel voor zijn rekening.
Het eerste deel, geschreven door Van Nieuwenhuyse, stelt de probleemstelling scherp. In welke mate is het Vlaamse geschiedenisonderwijs doordrongen van eurocentrisch denken en wat is er nodig om te kunnen komen tot multiperspectiviteit en interculturaliteit? In de twee volgende delen wordt steeds een casus uitgewerkt. De casus van Standaert spitst zich toe op begrafenisrituelen in China gedurende de 17de eeuw en heeft ook aandacht voor de culturele uitwisseling tussen Europeanen en Chinezen in die periode. De casus van Couttenier staat in het teken van interculturele contacten tussen de Belgische kolonisator en de Yeke ten tijde van Congo Vrijstaat (1885-1908). Helemaal achteraan staan er nog twee korte ‘didactische verwerkingen’ of lespakketten, uitgewerkt door lectoren van de lerarenopleiding geschiedenis aan de KU Leuven, Els Conix en Anne Kohlbacher, over migratiegeschiedenis en de Belgisch-Congolese (pre- en post-)koloniale geschiedenis. Het boek gaat vergezeld van online didactisch materiaal, inclusief opdrachten, bronnenmateriaal en antwoordsleutels.
In het eerste hoofdstuk valt al meteen de aanpak van de auteurs op. Dit is een zeer goed onderbouwde bijdrage, die steunt op een veelheid aan academisch onderzoek. Het doelpubliek is dan ook erg specifiek: het gaat om een academisch geschoolde lerarendoelgroep. Dit betekent niet dat het boek ontoegankelijk is voor andere lezers, maar de bedoeling is wel van in het begin duidelijk: leerkrachten, ga hiermee aan de slag. Het hoofdstuk begint met een grondige analyse van het Vlaamse geschiedenisonderwijs, waaruit geen fraai beeld naar voren komt. Het Vlaamse geschiedenisonderwijs heeft een sterk eurocentrisch karakter en is zelf niet echt in staat om met structurele oplossingen voor de dag te komen.
Vervolgens gaat Van Nieuwenhuyse in op de problemen die hiermee gepaard gaan. Een eurocentrische blik vernauwt, slaagt er niet in de geschiedenis in al haar verscheidenheid tot haar recht te doen komen, waardoor historisch en kritisch denken wordt belemmerd. Bovendien heeft het een grote impact op de identiteit van de leerlingen. Als we uitgaan van de stelling dat geschiedenis als vak burgerschaps- en identiteitsvormend is, is het bijzonder problematisch dat het gepresenteerde discours bijna automatisch lijkt uit te gaan van een westerse superioriteit. Dat is altijd een valkuil, omdat het sterk leidt tot wij-zij denken, maar is nog nefaster voor de dynamiek in superdiverse klassen. Maar Van Nieuwenhuyse laat het hier niet bij en gaat meteen over tot enkele tools om dat eurocentrisme te doorbreken, zonder te vervallen in culpabilisering (van de westerse) of victimisering (van de niet-westerse) geschiedenis. Dit volume pleit voor multiperspectiviteit, zowel op inhoudelijk als op didactisch vlak, zonder daarbij de moeilijkheidsgraad uit het oog te verliezen. Concreet biedt Van Nieuwenhuyse vier modellen aan om dit te doen, maar daarop ingaan zou ons voor deze recensie te ver leiden. Het zijn echter zeer concrete tools voor mensen in het werkveld.
De methodes worden ook al vlug concreet in de case studies. De bijdrage van Nicolas Standaert geeft eerst een inhoudelijke context van begrafenisrituelen in China. Daarin wordt duidelijk hoezeer die rituelen ontstonden en/of veranderden door contact met de Europese ‘andere’. Het is daarbij heel interessant te zien hoe dit verhaal wordt verteld vanuit een Chinees standpunt. Zoals Standaert zelf zegt, “de Chinese partner bezet de dominante positie” (p. 55). Het is voor leerkrachten, maar zeker ook voor leerlingen bijzonder verfrissend en belangrijk te begrijpen dat Europa niet altijd het middelpunt vormde en zeker niet in alle processen dominant was – bijlange na niet zelfs. Op heldere wijze presenteert Standaert niet enkel de inhoudelijke informatie, maar ook enkele bronnen, waaronder enkele prachtige en veelzeggende afbeeldingen waaruit blijkt hoe rituelen in elkaar verweven uitgroeien tot nieuwe rituelen, in dit specifieke geval Chinees-christelijke begrafenisriten.
Maarten Couttenier doet iets gelijkaardigs voor de interculturele contacten tussen Belgische kolonisten en de Yeke. Couttenier besteedt behoorlijk wat aandacht aan stereotypen. Hij breekt hiermee door de geschiedenis van Congo Vrijstaat heel concreet te maken aan de hand van het verhaal van slechts één bevolkingsgroep, waarover veel historische kennis bestaat. Couttenier benadrukt dat het voor de multiperspectieve aanpak belangrijk is zo specifiek mogelijk te zijn: “Belangrijk hier is dus dat ‘de Afrikaan’ niet bestaat” (p. 82). Nog meer dan Standaert, werkt Couttenier ook met beeldmateriaal. Hij wijst er doorheen het hele hoofdstuk op dat er veel bronnen bestaan om de geschiedenis van de culturele ‘andere’ te bestuderen, maar ook om de geschiedenis te begrijpen vanuit het standpunt van die ‘andere’. Het boek besluit met de vaststelling dat – als we het geschiedenisonderwijs durven hervormen met multiperspectiviteit in gedachten – die ‘andere’ “misschien niet zo anders is en […] niet alleen moet worden bekeken maar ook aan het woord moet worden gelaten”(p. 105).
In conclusie, dit boekje – hoewel geschreven door drie witte mannen – biedt heel concrete handvaten om het Vlaamse geschiedenisonderwijs te ‘ontwitten’ of te ontdoen van eurocentrisch denken. Ondanks het vrij bescheiden formaat, is het een noodzakelijke toevoeging aan de boekenkast van elke geschiedenisleerkracht. Niet alleen is de inhoud onontbeerlijk voor zij die voor 21ste eeuwse (superdiverse) klasgroepen staan, het is ook nog eens helder en toegankelijk geschreven.