Wel, ik lees in de teksten van Absillis een bijzondere concentratie aan moraliserende en pedante vingertjes-omhoog, en bijzonder weinig stevig gefundeerde politieke (of academische) argumenten.
De 'subjectieve natie' slaat maar niet aan bij linkse intellectuelen en dus krijgen we periodieke opstootjes waarin die intellectuelen als politiek correct denkende, elitaire en intellectueel luie figuren worden getekend. Ook in de Kersperiode van 2012 beleefden we zo'n kramp.
In dit artikel schets ik de lange geschiedenis van dit soort incidenten door in te zoomen op Ludo Abicht. Ik stel de vraag waarom links zo nodig een zelfverklaard rechts nationalistisch project zou moeten steunen, en ik roep op om het debat hierover nu eens echt te voeren op het niveau van fundamentele politieke vraagstukken.
Het is een grote frustratie van de Vlaamse Beweging dat ze bij een linkse intelligentsia geen poot aan de grond krijgt. Dat is jammer, want de steun van deze intellectuelen zou ongetwijfeld goed doen aan datgene wat Bart De Wever het ‘subjectieve’ natiegevoel noemt. Vlaanderen is met z’n parlement en regering wel ‘objectief’ een politieke entiteit, maar de modale Vlaming voelt Vlaanderen nog niet aan als dusdanig.
In zoverre stembusuitslagen hiervoor een indicator zijn, blijkt met moeite een derde van de inwoners van de Deelstaat Vlaanderen als een ‘subjectieve’ natie te ervaren. Er woedt dan ook al vele jaren een cultureel offensief, erop gericht niet zozeer die linkse intelligentsia te overtuigen, wel om ze te marginaliseren, of toch minstens te splitsen in bokken en schapen.
Het offensief verloopt cyclisch met telkens weer dezelfde argumenten en gemeenplaatsen. Tijdens de Kerstperiode van 2012 kregen we een nieuwe piek in de cyclus. Bart De Wever zelf stak van wal in een diatribe tegen de wereldvreemde academici en kunstenaars die zijn project niet omarmen. Hij kon het ook niet nalaten de tegenstem van cultuurfilosoof Lieven De Cauter meteen aan te klagen bij de academische oversten van deze laatste – kwestie van de machtsvraag duidelijk te houden.
De tot nog toe onbekende Kevin Absillis – een vroege dertiger die in Antwerpen Nederlandse Letterkunde doceert – publiceerde onder de titel “Een Vlaamse vloek in de linkse kerk” een vierdelig essay in De Morgen (22-27 december 2012). Zijn oudere mentor bij de Gravensteengroep Ludo Abicht volgde dit lange prozastuk op met zijn eigen bedenkingen (“Kloof tussen de intellectuele elite en de bevolking”, De Morgen 28 december 2012).
Laat me eerst het kernthema identificeren in dit cyclisch terugkerende debat. Het is vrij eenvoudig: een “bepaalde” linkse intellectuele gemeenschap – vaak “zelfverklaard” en “elite” genoemd – keert zich onnadenkend af van alles wat naar Vlaams nationalisme neigt. Meer zelfs, die elite heeft een afkeer van identiteit tout court. Dat is dom, dwaas, elitair, intellectueel oneerlijk – noem maar op.
Dit kernthema situeert zich in het rijk der kindertaal en kindertaal domineert dit schijndebat waarin karikaturen worden geschetst en vervolgens worden aangevallen. Wie die “bepaalde” “elite” eigenlijk is, laat men immers nogal vaak in het midden. Men spreekt slechts zeer uitzonderlijk over specifieke mensen, mensen die een naam, een gezicht en een oeuvre hebben.
Het siert de N-VA über-Historiker Eric Defoort dat hij in Het Klauwen van de Historicus (Hadewijch, 1996) namen noemde. Marc Reynebeau, Jo Tollebeek, Lode Wils en ikzelf moesten eraan geloven. Vanzelfsprekend waren wij intellectueel oneerlijke mensen die een volkomen fout beeld hadden van de Vlaamse en Belgische geschiedenis, een blind geloof hebben in ‘klassen’ of ‘klassenstrijd’ dat even irrationeel is als het geloof in de Natie (‘klasse’ kan dus voor Defoort geen analytisch concept zijn, waarvan akte), verborgen agenda’s hebben en zonder het te weten de Van Saksen-Coburgs in de kaarten spelen.
Jo Tollebeek is helaas wat naar de achtergrond verdwenen; de drie anderen lopen wel nog in het vizier, zij het doorgaans impliciet. Voor mij is dat goed genoeg om hier – nog maar eens – het debat aan te gaan.
Twee decennia herrie
Nog maar eens, zeg ik. Het boekje van Defoort dateert van 1996, zoals we zagen, en dat was een bepaald drukke periode in het debat. Niet alleen was het boek Het Klauwen van de Leeuw van Marc Reynebeau toen net verschenen (Van Halewyck, 1995) – het was dit boek waarop Defoort een ‘tegenboek’ schreef, een Vlaamse Anti-Dühring zo men wil.
Ik had zelf in 1995 samen met Mon Detrez een bundel uitgegeven, Nationalisme: Kritische Opstellen (EPO, 1995), waarin we het aangezwollen debat over nationalisme probeerden te verrijken met elementen uit de nieuwe wetenschappelijke literatuur over dit thema.
Die literatuur was er: de val van de Muur en de daarop volgende uitbarsting van etnisch geweld in grote delen van Oost-Europa leidde tot een hernieuwde wetenschappelijke belangstelling voor natievorming en nationalisme, en werken zoals Eric Hobsbawms Nations and Nationalism since 1780 (Cambridge University Press 1990) vormden de wetenschappelijke basso contiunuo in de verhevigde debatten.
Die debatten waren best pittig. Nationalisten zagen in de crises in Oost-Europa de “heropstanding” van “verdrukte naties” en in Vlaanderen werd de onafhankelijkheid van – ik zeg maar wat – Litouwen en Slovenië als een zegen voor de mensheid voorgesteld, net als uiteraard de splitsing van Tsjecho-Slovakije in twee onafhankelijke staten.
De jarenlange slachtpartij elders in de Balkan of de genocide in Rwanda – evengoed uitingen van een streven naar etnische togetherness – werden als irrelevant afgewezen. Vlaanderen zou dat soort fouten niet maken!
De Vlaamse regering onder leiding van Luc Van den Brande (de eerste Belg die zich “Minister-President” liet noemen) ging in 1992 met het project Vlaanderen-Europa 2002 stevig de nationalistische toer op. Vlaanderen was voor Van den Brande een natie van noest werkende KMO’ers die het wreed goed meenden met mekaar, hun arbeiders en de rest van de wereld. Het Verdrag van Maastricht (ook van 1992) gaf Europa vleugels, en Vlaanderen kennelijk eveneens.
Dat was althans de mening van een belangrijk deel van het electoraat, want op 24 november 1991 brak het Vlaams Blok definitief door met haar “Eigen Volk Eerst” programma. Vlaams nationalisme had plots een nieuw symbool verworven: twee bokshandschoenen. Voor die bokshandschoenen was zelfs de nieuwe fase in de staatshervorming (de Sint Michielsakkoorden van 1993) volkomen onvoldoende: enkel onafhankelijkheid was te bespreken.
Het werk van Lode Wils, Van Clovis tot Happart (Garant 1992) landde midden in die nationalistische commotie. Wils, de deken van de Leuvense historici en eminent specialist van de Vlaamse beweging, kwam in dat werk tot besluiten die botsten met de mythes van de Vlaamse Beweging. Wils zag “de Vlaming” als een zeer recent historisch verschijnsel, een effect van politisering binnen België.
De Vlaamse Beweging had de Vlaming geschapen, niet omgekeerd. Er was dus niets natuurlijks of organisch aan het Vlaams nationalisme: Wils kon stevig tekeer gaan tegen het argument dat de Vlamingen “natuurlijk” een Vlaamse staat nodig hebben om “zichzelf te zijn”. Publieke debatten over dit en gerelateerde thema’s escaleerden vaak in heftige scheldkanonnades – het inroepen van steekhoudende wetenschappelijke bevindingen werd snel gezien als een kaakslag.
Het kaakslagnationalisme beleefde hoogdagen, en wie de romantiek van een organische politiek-historische evolutie naar een Vlaamse natiestaat niet wenste te onderschrijven, wel, die diende Vlaanderen een kaakslag toe want die schaarde zich objectief aan de zijde van het Koningshuis en de Brusselse haute finance. Zo simpel was dat.
Het Sienjaal
In de context van het verhevigde debat over de natie vond ook de Vlaamse linkerzijde het nodig hierin een bijdrage te bieden. Freddy Willockx van de SP sprak in oktober 1993 de Volksunie-coryfee Maurits Coppieters aan met de vraag om een progressief Vlaams project uit te tekenen.
Norbert De Batselier zette zich met Coppieters rond de tafel, en Het Sienjaal was geboren. Er was een lange voorgeschiedenis van gefaalde Vlaams-nationalistische pogingen om een linkerzijde te ontwikkelen. Nu kwam de linkerflank zelf naar de Vlaams-nationalisten toegestapt. Ook hier is context nodig.
Ten eerste, de doorbraak van het Vlaams Blok in 1991 dwong alle andere partijen tot bezinning. Guy Verhofstadt publiceerde zijn Burgermanifesten in 1991 en 1992 en nam zo het initiatief in handen. Politiek moest dichter bij de burger komen te staan en dat eiste een hertekening van de grondslagen van de politiek. De socialisten wilden deze beweging mee volgen en Het Sienjaal moet in dit licht begrepen worden.
Ten tweede, de ineenstorting van de USSR en het Oostblok had ook een forse ideologische crisis veroorzaakt aan de linkerzijde van het politieke spectrum. De Kommunistische Partij van Louis Van Geyt en Jef Turf, bijvoorbeeld, vond zichzelf opnieuw uit als links-nationalistische beweging.
Het Masereelfonds (het oorspronkelijk communistische cultuurfonds) werd onder leiding van Antoon Roosens en Ludo Abicht gedurende een tijdje een militant Vlaamsgezinde organisatie, want Roosens zag in de strijd voor “ontvoogding” van Vlaanderen niets minder dan de hedendaagse en correctere versie van de klassenstrijd. Dat de SP ook die richting wilde aftasten lag dan ook voor de hand.
We zijn Ludo Abicht al tegen het lijf gelopen. Straks meer daarover. Nu volstaat het om aan te geven dat Abicht ook lid was van de werkgroep rond Het Sienjaal van Coppieters en De Batselier en zijn naam prijkt in het boekje dat onder dezelfde titel in 1996 bij uitgeverij Icarus verscheen.
Hoewel het boekje met grote bombarie werd gelanceerd, landde het nergens. Het Sienjaal had nochtans grote ambities: het zou de gapende kloof “tussen de progressieve partijen en de Vlaamse bevolking” moeten helpen dichten, “precies in een tijd waarin het democratische deficit onrustbarende vormen aanneemt” (Het Sienjaal p.23).
Het nieuwe progressieve nationalisme zou niets minder zijn dan een antwoord op het biefstuksocialisme dat in de naoorlogse periode was gegroeid; het zou aan het socialisme opnieuw een ‘volk’ geven – niet alleen het gewone volk deze keer, maar ook het Vlaamse Volk.
Hoe probeerde Het Sienjaal haar project te slijten aan die linkse intelligentsia die Vlaanderen niet genegen waren? Hoe zou men die intellectuelen nu een “gezonde” en progressieve Vlaamse reflex aanpraten?
Als vanouds: door ze te verwijten dat ze irrationeel, dom en bevooroordeeld zijn. Terug naar de kindertaal. Eric Defoort (Het Sienjaal p.143):
“In Vlaanderen begaan progressieve intellectuelen die stommiteit [het ‘taboe verklaren’ van nationalisme] met hoge frequentie en groot enthousiasme: bij begrippen als natie en nationalisme stoten ze een stel pejoratieve, stereotiepe kreetjes uit.”
Coppieters en De Batselier stellen het iets beleefder:
“De progressiviteit moet geen lessen krijgen in Vlaams bewustzijn, hoewel de beweging op zich dit in het verleden niet steeds heeft begrepen.”
De linkse intelligentsia heeft dus niet begrepen hoe linkse en nationalistische belangen kunnen samenvallen. Dat linkse intellectuelen dat punt wel degelijk heel erg goed begrepen hebben maar er eenvoudigweg niet akkoord mee gaan (waarover verder meer) lijkt geen echte mogelijkheid te zijn. Links dwaalt en/of is onwetend.
Het centrale argument waarmee links gelijmd leek te moeten worden was “beter bestuur”. Dit argument is axiomatisch: meer Vlaanderen zou meteen meer democratie opleveren. Dit nochtans kritieke punt wordt enkel in declaratieve vorm aangegeven:
“Federalisering moet ons in staat stellen aan politiek te doen voor de mensen.” (Het Sienjaal p.146)
Of nog, met verwijzing naar de bekende coherente bevoegdheden:
“Het is nodig een coherent beleid te kunnen voeren op het meest optimale niveau om maximaal efficiënt te zijn voor de bevolking.” (Het Sienjaal p.147)
En wat is dat “meest optimale niveau” dan wel? Is het België, Vlaanderen en Europa? Neen:
“Bevoegdheden moeten worden uitgevoerd waar ze op de meest performante wijze aan hun trekken komen. Vlaanderen en Europa kunnen dus bevoegd worden voor nieuwe materies.” (Het Sienjaal p.149)
België is geen optie meer, want de Vlaams-nationalistische logica domineert Het Sienjaal. Het Vlaams-nationalistische uitgangspunt is impliciet. Het wordt als een vast gegeven voorondersteld en het wordt, eveneens als een vast gegeven, gezien als het ‘optimale’ niveau voor een efficiënte en democratische staat.
Dat het net dit uitgangspunt is dat ter discussie staat, lijkt de auteurs van Het Sienjaal te ontsnappen. Dus moeten linkse critici – om de gram van Defoort te vermijden – deze uitgangspunten eenvoudigweg overnemen en geloven, en zeker niet in vraag stellen.
Het Sienjaal zelf stelde de nationalistische uitgangspunten alvast nooit en nergens in vraag en deed niet de geringste moeite ze te motiveren. Hun waarde lijkt onbetwist en onbetwistbaar. Wie het document grondig leest ziet dat het een bouwwerk is van argumenten die allemaal gebaseerd zijn op nationalistische premissen: België is een nutteloos en inefficiënt bestuursniveau; in tijden van globalisering moet men een stevige nationale sokkel voor identiteit hebben; nationalisme staat gelijk aan meer democratie en ga zo maar voort. Coppieters – de Volksunie-man – voorzag in de ideologische fundamenten en De Batselier bouwde daarop een sociaaldemocratische fermette.
Het Sienjaal werd genadeloos neergesabeld en klinisch gedissecteerd door links in een vloedgolf aan artikels en opiniestukken. Een themanummer van Samenleving en Politiek (3/5, mei 1996, toen geleid door Koen Raes, nochtans lid van de Sienjaal-werkgroep) haalde zowat alles onderuit, en in het ideologisch congres van de SP in 1998 bleef nauwelijks iets van Het Sienjaal overeind. Ook in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift (30/3, september 1996, met Abicht in de redactieraad) regende het scherpe kritiek.
De reden? Men had ter linkerzijde snel door hoe zwak dit project wel stond, theoretisch, ideologisch, empirisch en praktisch. Het werkstuk doorstond de test van de ernstige kritiek niet. Cruciale politieke kwesties werden nauwelijks uitgewerkt – denk aan globalisering, het milieu en neoliberalisering, zaken waarbij schaalniveaus cruciaal zijn en waarbij nationalisme dus niet vanzelfsprekend is.
Het werkstuk was bovendien blind voor het concrete nationalisme in het Belgische politieke veld: een door KMO-kapitaal en politiek extreemrechts gecontroleerd veld waarin nationalisme als een wig doorheen de belangen van de werkenden werd gedreven.
Het was uiteraard ook blind voor de evidente en rationele mogelijkheid dat slecht werkende aspecten van de federalisering best zouden teruggedraaid worden, ge-her-Belgiseerd – denk aan de federale kieskring als antwoord op het electorale democratische deficit van ca. 50% in dit land.
Wie dat soort vragen of opwerpingen formuleerde belandde meteen weer in de wereld van de polariserende kindertaal, want het regende bittere en schampere verwijten, verdachtmakingen en beschuldigingen aan het adres van critici van dit “progressieve nationalistische” pamflet.
Men kan allerhande dingen zeggen van Lode Wils maar niet dat hij een pover historicus was, niet dat hij een Marxist was, en niet dat hij tegen de Vlaamse zaak was. Welnu, opmerkingen van Wils werden door Maurits Coppieters zelve op een bepaald ogenblik als ‘braaksel’ bestempeld. Nodeloos te zeggen dat de opmerkingen van Wils – dat er historische gezien niets vanzelfsprekends was aan nationalisme als een politieke strategie voor Vlaanderen – ten gronde onbeantwoord bleven.
De grote linkse recuperatiepoging die Het Sienjaal moest worden liep dan ook op een sisser af: de linkse intelligentsia wees het “progressieve nationalisme” af, omdat het in de eerste plaats nationalistisch bleek en slechts in afgeleide orde progressief. Noteer dat die vervelende linkse intelligentsia Het Sienjaal niet vlakweg van de hand wezen of er “pejoratieve en stereotiepe kreetjes” rond uitstiet.
Links gaf Het Sienjaal ruim z’n kans, nam de moeite om het geheel ernstig en zeer grondig te analyseren en op zijn waarde te testen, hield het ondersteboven en organiseerde er studiedagen en debatten over. Als Het Sienjaal geen handen en voeten kreeg bij links dan was het niet omdat links er geen aandacht aan gaf, wel omdat het geen goed links project was.
Voor alle duidelijkheid: de linkse intelligentsia begreep Het Sienjaal heel erg goed. Het ging er als politiek project niet mee akkoord. Dat is iets heel anders.
De vele Sienjalen van Ludo Abicht
We hebben Ludo Abicht al enkele keren ontmoet in dit relaas: als lid van de werkgroep rond Het Sienjaal, als voorzitter van het links-nationalistische Masereelfonds, als lid van de redactie van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift waarin Het Sienjaal werd bekritiseerd en als auteur van een tekst in De Morgen die ik verder zal bespreken.
Abicht was danig geschokt door de val van de Muur, en hij leidde het Masereelfonds mee op weg naar een Vlaams-nationalistisch doel – naar zijn oordeel was de enige redelijke richting voor links zich te bekommeren om dat arme volk dat zuchtte onder het Belgische juk en zich van de Belgische bevoogding wilde ontdoen.
Als high profile figuur van de linkerzijde viel zijn aanwezigheid in nationalistische kringen op. Ze werd er gekoesterd vanwege haar uitzonderlijke karakter en Ludo Abicht ontving in 1998 de Orde van de Vlaamse Leeuw voor bewezen diensten aan de Vlaamse zaak.
Hij was in de jaren negentig ook een heftig tegenstander van het boek dat Jef Verschueren en ikzelf hadden geschreven, Het Belgische Migrantendebat (IPrA 1992). De oproep tot gelijkheid voor de wet en aanvaarding van diversiteit – een robuust links standpunt, zou men durven denken – kon hij niet onderschrijven.
De redenen waren ietwat verward. Enkel de wet hanteren als leidraad, met een klassieke scheiding tussen het publieke en het private, was voor hem een vorm van cultureel imperialisme, want die wet was door ons autochtonen gemaakt.
Dat dit niet langer zo zou zijn indien men migranten stemrecht verleende – een ander kernpunt van ons betoog – was niet aan de orde want Abicht was (net zoals Etienne Vermeersch) tegen stemrecht voor migranten. Wat we dan wel moesten doen was zoeken naar een “pluralistische” samenleving zoals in de VS, waarbij er toch een graad van culturele aanpassing zou worden verwacht van de migranten binnen een open cultuur waarin de wet domineerde. Dat laatste was dan géén cultureel imperialisme, neem ik aan.
Enfin: Abicht zag ons standpunt niet zitten en schaarde zich resoluut achter Paula D’Hondt, Johan Leman, hun integratieconcept en hun visie dat men het migrantendossier zeker niet mocht forceren omdat dit het Vlaams Blok in de kaart zou spelen. (Ik hoop dat Abicht heeft opgelet in 2006, toen in Antwerpen niet Filip Dewinter maar Patrick Janssens burgemeester werd – dankzij het stemrecht voor migranten.)
In diezelfde periode betoogde hij in artikels dat er geen democratie of vrijheid kan bestaan zonder rekening te houden met de legitimiteit van het politiek-culturele nationalisme en dat men enkel volwaardig internationalist kan zijn indien men nationalist is.
Deze weinig verrassende stellingen – ze behoren tot de canon van het klassieke nationalisme – verklaren zijn huiver voor een radicale aanvaarding van diversiteit: we zijn immers allemaal ergens geworteld en dat is ook goed. Het tegendeel van de ‘normale’ mens, van de mens die z’n identiteit ‘gezond’ beleeft, is de “airport man”, de mens zonder identiteit, de ontwortelde. Lees, eventueel: de migrant, de asielzoeker, de mens zonder papieren.
Toen in 2008 onder impuls van de N-VA een tweede versie van Het Sienjaal uit de grond werd gestampt – de Gravensteengroep – was Abicht er vanzelfsprekend weer graag bij. De oefening en de inzet zijn immers identiek: alweer wordt er een poging ondernomen om links en nationalistisch met een koppelteken te verbinden.
Alweer moet die ad-hoc verzameling van individuen met een rekbaar te interpreteren “progressief” imago aangeven dat een “progressief” nationalisme een goed doordachte positie is – zelfs de enige redelijke en realistische positie. Want ook het doel is hetzelfde: niet-nationalistisch links te kijk stellen als een bende pretentieuze prutsers en zodoende ook links uit mekaar proberen te spelen.
Hoe moet dat gebeuren? Wel, zoals vanouds: door precies dezelfde herhaling van precies dezelfde aantijgingen. Door het hanteren van kindertaal. Dat in die poging ook weer precies dezelfde argumentatieve, intellectuele, politieke en wetenschappelijke leemten en fouten zitten is voor de hand liggend.
Ik ben niet zinnens hier in detail te gaan op het vierdelige Kerst-werkstuk van Kevin Absillis, “Een Vlaamse vloek in de linkse kerk” (De Morgen 22-27 december 2012). Ik spaar mijn kruit voor een afzonderlijke bijdrage desgewenst. Maar ik wil er hier wel twee dingen over kwijt.
Een: Absillis slaagt er in een politiek en ideologisch conflict te herleiden tot wat hij daarover in de media merkt en hij blijkt simpelweg niet op de hoogte te zijn van het werk van figuren die hij aanvalt. En hoe valt hij die aan – mijn tweede punt? Wel, door middel van de geijkte goedkoop-beledigende frasen, waarvan ik een voorbeeld geef:
“Deze schaamte [van linkse intello’s over de Vlaamse identiteit] werkt intussen zo verlammend, en de politieke correctheid op dit punt is zo benepen, dat het ternauwernood overdreven mag heten om het toonaangevende intellectuele discours over Vlaanderen te definiëren als een vorm van averechts nationalisme. De verspreiders van deze leer willen alles behalve tot de door hen verbeelde natie behoren. Ze tekenen eerst een karikatuur waarvan ze zich vervolgens met ontstellend gemak distantiëren.”
Absillis zegt:
“In dit kerstessay verdedig ik de stelling dat een zorgvuldig gestileerde en gecultiveerde schaamte het publieke debat in Vlaanderen grondig verziekt. Ze ligt aan de basis van een averechts nationalisme dat uitblinkt in de fabricage en eindeloze herhaling van enkele hardnekkige karikaturen.”
Welnu, mijn naam duikt hier en daar op in dat Kerstessay en ik kan me niet van de indruk ontdoen dat Absillis van mij en mijn standpunten een “zorgvuldig gestileerde en gecultiveerde karikatuur” maakt, die vervolgens wordt aangepakt door middel van het vertrouwde repertoire van Eric Defoort en de zijnen: “verlammende schaamte”, “politieke correctheid”, het “toonaangevende discours”, “averechts nationalisme”, “de verspreiders van deze leer”, “zich met ontstellend gemak distantiëren”.
Mensen zoals ik (maar wie nog? Absillis is niet erg gul met namen) zijn de “ze” en de “hun” in het vertoog van Absillis: een geconstrueerde en gekarikaturiseerde categorie van individuen over wie per se iets algemeens moet worden gezegd. Hij verwijt “ons”, de linkse intello’s, bijvoorbeeld dat “we” ons aan gemoraliseer te buiten gaan en geen ernstige politieke argumenten bieden.
Wel, ik lees in de teksten van Absillis een bijzondere concentratie aan moraliserende en pedante vingertjes-omhoog, en bijzonder weinig stevig gefundeerde politieke (of academische) argumenten. In dat opzicht heeft Absillis gelijk: als linkse intello bezondigt hij zich inderdaad aan al die dingen die hij aangeeft. We zullen verder zien dat ook Abicht daar graag aan meedoet. Maar ik meen dat dit niet de bedoeling was.
“Wij”, de linkse intello’s, moeten teksten zoals die van Absillis wel telkens weer ernstig nemen, ook al hebben ze geen inhoudelijk gewicht, staan ze bol van de intellectuele fouten, gaan ze gebukt onder de veralgemenende en moraliserende uitspraken en vermijden ze in te gaan op al die fundamentele politieke argumenten die wel al vanuit de linkerzijde tegen een rechts nationalisme zijn gegeven.
Ik stel vast dat Absillis zich daarvan “met een merkwaardig gemak distantieert”. Als we dat niet doen – als dit soort teksten mensen zoals ik niet overtuigen – dan zijn we slecht bezig. Dit is hoe Bart Eeckhout de reacties op Absillis bekijkt:
“Kevin Absillis houdt er natuurlijk een verborgen agenda op na. Eigenlijk is hij in het geheim een N-VA'er die met zijn essayreeks progressieve zieltjes probeert te winnen voor het Vlaams-nationalisme. Etiketteren, afserveren en wegzetten. Dat was de teneur van nogal wat reacties op het kerstessay dat Kevin Absillis in De Morgen publiceerde.”
Eeckhout houdt geen rekening met een andere mogelijkheid: dat teksten zoals die van Absillis kwalitatief op alle vlakken tekort schieten en simpelweg alles herhalen wat een ernstig debat over de grond van de zaak in de weg staat. Maar OK, Absillis heeft alvast Abicht overtuigd en dat is prima.
De wereld volgens Ludo Abicht
Abicht was helemaal onder de indruk van het werkstuk van Absillis. Absillis heeft immers overschot van gelijk: “Waarschijnlijk is nergens ter wereld de kloof tussen de intellectuele elite en de bevolking dieper, zinlozer en daarom onaanvaardbaarder dan hier”.
Het woordje “waarschijnlijk” redt Abicht hier, want voor deze bevinding heeft hij geen grein bewijs – Marc Hooghe wel en hij spreekt Abicht categoriek tegen. Abicht wenst nog drie korte bedenkingen toe te voegen aan het epistel van Absillis. Ik citeer ze een voor een en voorzie ze van commentaar.
“Ten eerste begaan de leden van deze elite een strategische fout van formaat. Om onbegrijpelijke redenen denken ze dat hun scheldcampagnes tegen ieder die ook maar van ver met de Vlaamse beweging of zelfs met een Vlaams bewustzijn, hoe bescheiden ook, te maken heeft, het tij zullen keren en de misleide massa's tot inkeer zullen voeren. Keer op keer hebben ze moeten vaststellen dat hun aanpak zowat tot het omgekeerde resultaat geleid heeft, maar dat heeft hen niet belet, telkens opnieuw te beginnen.”
“De leden van deze elite”. Merk op dat Abicht vanzelfsprekend geen namen noemt en merk eveneens op dat hij als gepensioneerd academicus sociologisch evengoed lid is van “deze elite” (tenzij hij niet links is, uiteraard). Maar goed, hij spreekt hier duidelijk niet over zichzelf. Laat ons dan maar aannemen dat hij over mij spreekt, ik denk dat dit een veilige gok is.
Als hij het over mij heeft vraag ik me af welke feitelijke gronden hij kan aanvoeren voor wat hij hier beweert. Ook ik heb een “Vlaams bewustzijn” en ook ik heb een verleden als Vlaams Beweger – mijn jeugd als Brusselse Vlaming werd gekenmerkt door een militant Flamingantisme.
Scheldcampagnes? Ik heb de gewoonte argumenten te geven voor mijn eigen standpunt en argumenten te geven tegen standpunten die volgens mij niet kloppen. De scheldcampagnes en het gemoraliseer komen, zoals we hebben gezien, systematisch vanuit de hoek van de nationalisten – ook in Abichts stuk struikelen we er over. Over wie gaat dit immers? En nog interessanter, over welke incidenten heeft hij het hier?
Hij sluit zijn eerste punt af met een merkwaardig politiek argument. Die linkse intello’s hebben altijd gedacht dat hun scheldcampagnes het misleide volk zouden bekeren, maar dat is nooit gelukt. Toch blijven ze voort doen. Goede politiek, zo leid ik hier af, zou pas meetbaar zijn wanneer de misleide massa’s van gedacht veranderen. Wie die massa’s achter zich heeft, die is juist en goed bezig.
Dat is een toch wel heel vreemde redenering voor iemand die ooit met Ernest Mandel dweepte. Want Bertrand Russell, Martin Luther King en Mahatma Gandhi zagen allemaal de binnenkant van de gevangenis en hebben de matrak op hun koppen gevoeld, lang voordat de misleide massa’s tot inkeer en in beweging kwamen.
Wat goed, waar en juist is, is niet automatisch datgene waar de goegemeente voor kiest. Merkwaardig dat iemand zoals Abicht dat anders ziet. Ik zou hier nu een analyse kunnen geven waaruit blijkt dat Abicht alle kernelementen van populisme hanteert, maar daarvan bespaar ik hem zowel als de lezer.
En ook hier weer: wie, waar, wanneer? Weest eens concreet, geef de tegenstrever een concreet houvast. Ik bedoel: ik heb een heel archief met de scheldcampagnes die tegen mij werden gevoerd, ik kan er hier uit putten. Ik neem aan dat Abicht ook ergens zo’n archief liggen heeft. Doe het eens open en laat ons eens wat gevallen zien? Het is toch vreemd dat wanneer men die vraag stelt – en ik stel ze regelmatig – er enkel doodse stilte volgt. Maar kom, wie A zegt moet B zeggen, nee?
Goed. Over naar Abichts tweede punt.
“Ten tweede, en dit is al erger, blijken ze geen enkel idee te hebben van wat 'links' of 'rechts' zou kunnen betekenen. Vanuit die onwetendheid worden bijvoorbeeld de verdediging van abortus, euthanasie en het homohuwelijk - inderdaad drie belangrijke morele verworvenheden- 'links' genoemd, terwijl dat daar totaal niets mee te maken heeft, want ook neoliberalen kunnen deze standpunten met overtuiging aanhangen. Zuiver wetenschappelijk is iemand 'links' die principieel en actief het asociaal en competitief kapitalistisch systeem als zodanig verwerpt en door een ander, sociaal en coöperatief model wil vervangen. In geen geval iemand die zich tegen grotere regionale autonomie verzet. Zo'n foute definitie zou bijvoorbeeld in Schotland, Québec, Catalonië en vele andere plaatsen niet eens begrepen worden.”
Wow. “Zuiver wetenschappelijk”. Abicht blijkt over een “zuiver wetenschappelijke” definitie van links en rechts te beschikken. Voor de dag ermee Ludo, want de wereld zit erop te wachten. Dit is werkelijk je reinste kletskoek.
Tot nader order denk ik dat ik met mijn eigen omschrijving van ‘links’ behoorlijk goed zit, beter alvast dan de “zuiver wetenschappelijke” definitie die Abicht hier denkt te moeten serveren.
Als Abicht iets van Marx afweet, dan beseft hij wellicht dat Marx voortdurend en onveranderlijk de klemtoon legde op een essentieel punt: dat elke concrete situatie telkens weer in detail moet geanalyseerd worden. De theorie moet telkens weer getoetst worden aan de specifieke eigenschappen van de gevallen waarop ze wordt toegepast, en wat opgaat voor geval A gaat niet automatisch op voor geval B.
Marx zelf zag zijn theorie als een methode, niet als een doctrine, en elke ernstige Marxist deelt die mening en past ze toe – men kan er het oeuvre van Eric Hobsbawm of E.P Thompson even op naslaan. Het tegendeel ervan is precies wat Abicht haat: de Stalinisering van Marxisme.
Vanuit die optiek is het “zuiver wetenschappelijk” vastleggen van “links” als een gesloten lijst van kenmerken – waar afwijzing van nationalisme categorisch niet zou toe behoren – een groteske en (permettez-moi) anti-intellectuele kemel. De concrete toestand is wat telt en vanuit een analyse van die concrete toestand worden politieke posities bepaald.
Ik gaf het eerder al aan: nationalisten hebben het graag over die linkse ezels die zich keren tegen “de natie” of tegen “identiteit”. Zo heeft De Wever het graag over de “postmoderne” Belgicisten (mensen zoals ik, alweer) die van België houden precies omdat België geen identiteit inhoudt.
Dat is vanzelfsprekend klinkklare nonsens, van het niveau “er zijn mensen die tegen de zon zijn” of “tegen de maand april”. De linkse ezels waarover sprake keren zich tegen het concrete nationalistische project dat in dit land ter tafel ligt. Met naties of met identiteiten in abstracte zin hebben ze niet het geringste probleem – wie wel?
Dat concrete project wordt gedomineerd door extreemrechts en is neoliberaal, het is dus geen links project. Dit is de kern van het debat: een fundamentele politieke en ideologische tegenstelling. Geef links een ander project, een echt sociaal of socialistisch project, en de kans bestaat dat je links meekrijgt. Maar front maken met dit concrete geheel aan nationalistische krachten in Vlaanderen? Extreemrechtse en neoliberale krachten steunen?
Kan Abicht me goede politieke redenen geven waarom links steun moet geven aan Bart De Wever, die zichzelf, zijn nationalistisch project en zijn Vlaanderen zonder omwegen “rechts” noemt? Of Absillis? Ik ben benieuwd.
We kijken naar Abichts derde punt.
“En ten derde, en dat is bijzonder pijnlijk, hebben ze door schuldig verzuim de progressieve traditie van Vlaamse intellectuelen die in het verleden voor de sociale, politieke en culturele emancipatie van de gewone mensen gestreden hebben, afgebroken en op een groteske wijze vervangen door gênante steunbetuigingen aan het Belgische establishment en de monarchie. Faut le faire. Om daarna steen en been te klagen, omdat het domme volk van fermettebewoners en klootjesvolk, zeg maar de grote meerderheid van de Vlamingen, niet langer naar hen wil luisteren.”
Zoals ik zei, de polariserende kindertaal regeert: “de progressieve traditie van Vlaamse intellectuelen (…) afgebroken”. Ai ai ai, de moraliserende hoge noten doen pijn aan de oren.
Abicht heeft hier ongetwijfeld ondergetekende in gedachten, want ik heb een stukje geschreven waarin ik mensen opriep om de kersttoespraak van Albert II grondig te lezen vooraleer er zich een oordeel over te vormen.
In de ogen van Abicht zijn dat “gênante steunbetuigingen aan het Belgische establishment en de monarchie”. Dit is een redenering van hetzelfde kaliber als: de advocaat van Dutroux is ook een pedofiel en degene die een doctoraat over Stalin schrijft is een Stalinist.
Ik heb destijds, in het heetst van de crisis rond bisschop Vangheluwe, opgeroepen om de doorsnee gelovige niet over dezelfde kam te scheren als de pedofiele bisschop. Het leverde me scheldsalvo’s op, want dat soort oproep tot redelijkheid en een zoektocht naar nuance is niet welkom in een cultuur van kindertaal.
Idem met mijn stuk over de Koninklijke toespraak. Of ik sympathie heb voor Albert of niet doet er voor mij niet toe. De rede en de waarheid hebben zo hun rechten, en als niemand rechtvaardig is, dan is het aan links om het te zijn. Als Abicht dat een gênante zaak vindt, dan is dat zijn probleem, niet het mijne. Ik ben een Verlichtingsmens, en daar stap ik niet van af.
Naast de monarchie vraag ik me af welk establishment er door links nog zoal wordt gesteund? Ik weet dat rechts, en daarbij het nationalistische kamp, uitdrukkelijk steun geeft aan en krijgt van de lobby’s van de ondernemers en het grootkapitaal, en dat de Gravensteengroep zich aanschurkt bij de Vlaamse politieke, economische en media-elite.
Mensen zoals ik ontmoeten behoorlijk weinig elitefiguren. De verhitte fantasie van Abicht is ook hier alweer op hol geslagen: degenen die zich neervlijen bij het establishment zien in hun tegenstrevers de echte elite. Alweer kan ik hier een analyse maken die recht naar populisme wijst.
Oh ja, dat mensen zoals ik steen en been klagen omdat “de grote meerderheid van de Vlamingen niet meer naar mij wil luisteren”, ook dat zou ik graag met feiten gestaafd zien. Abicht blijkt niet enkel zijn tegenstrevers slecht te kennen, hij blijkt ook geen benul te hebben van de rol van intellectuelen in een hooggemediatiseerde samenleving zoals de onze.
Mijn opvattingen daarover zijn te lezen in De Crisis van de Democratie (EPO, 2008, zie ook mijn blog daarover), en die komen erop neer dat intellectuelen niets te zoeken hebben bij het grote mediapubliek waar meningen in 16 seconden met behulp van oneliners moeten geschetst worden, maar wel in niches waar mensen intellectueel willen bezig zijn.
Ik vermoed dat die “grote meerderheid” dus ook niet naar Abicht luistert, of naar de Gravensteengroep. Ik heb een sterk voorgevoel dat die “grote meerderheid” volkomen lak heeft aan wat Abicht of ik verkondigen, en ik heb daarmee geen enkel probleem.
Voor Abicht lijkt de omvang van een publiek een kwaliteitsargument; dat is gevaarlijk, want het kan hem in een situatie brengen waarin hij zijn eigen publiek moet omschrijven en bepalen. Ik denk dat dat zal tegenvallen. Ook hier weer, ten derde male, kunnen we Abichts uitspraak rechtstreeks naar een analyse van vulgair populisme terugvoeren: goed is datgene wat goed verkoopt.
Links en nationalisme
Met dit niveau gaat Abicht de Vlaamse linkse intelligentsia te lijf. Die intelligentsia, mensen zoals ik dus, moeten hem ernstig nemen. Wel, ik heb hier veel woorden besteed aan Abicht en zijn standpunten in heden en verleden; ik hoop dat hij dat als een teken van respect ervaart. In tegenstelling tot wat Bart Eeckhout schrijft doe ik hier ook niet meteen aan “etiketteren, afserveren, en wegzetten”. Ik ga uitgebreid in op wat Abicht vertelt.
Maar ernstig neem ik hem niet. Ik ben in lengte van woorden ingegaan op zijn uitlatingen omdat het ook voor anderen eens duidelijk mag zijn hoe men dit debat voert: met kindertaal, onnozele polariserende gemeenplaatsen die nergens op zijn gestoeld, intellectuele enormiteiten, drogredeneringen en gratuite beledigingen, en vooral zonder ooit in de buurt te komen van fundamentele argumenten. Ik ben al vele jaren ervaringsdeskundige en ik deel mijn ervaring graag mede.
Het probleem voor Abicht – en naast en achter hem, voor Bart De Wever, Eric Defoort, Peter De Roover en andere Vlaamse Bewegers – is dat hún rechts nationalistische project niet te verkopen is aan links. Dat was het niet in het verleden, dat is het niet in het heden, en dat zal het ook niet in de toekomst zijn.
De reden is heel eenvoudig: links en rechts gaan uit van fundamenteel andere politieke en ideologische beginselen. Men moet links dan ook niet vragen om rechts te worden. Zolang men dat simpele gegeven niet begrijpt zal dit spelletje van unilaterale belediging – wie niet rechts is, is een zelfverklaarde linkse intellectuele elite die zich afkeert van de gewone Vlaming – blijven voortduren. Mij niet gelaten, het zal mijn standpunten niet veranderen.
Wat angstvallig vermeden wordt, dat is het aangaan van het echte debat: het debat over het mens- en maatschappijbeeld dat in een extreemrechts en neoliberaal nationalistisch project wordt beoogd en dat volkomen afwijkt van het mens- en maatschappijbeeld van de historische linkse beweging. Het debat over die diepere waarden gaat men niet aan, ook al vraagt men vanuit de linkerzijde herhaaldelijk om toelichting daarover.
Men kan er de website van de Vooruitgroep op naslaan: hij staat krom van de teksten gericht aan Vlaamse Bewegers, met kritiek, opmerkingen en vragen. Zie bijvoorbeeld het meest recente stuk, Vooruitgroep vraagt tekst en uitleg aan de N-VA.
Die teksten zijn vervelend, want ze gaan over het actuele, concrete nationalisme van vandaag, niet over een abstract respect voor identiteit, erkenning van de legitimiteit van de natie of het geslacht der engelen, maar over Bart De Wever en Filip Dewinter, over Kris Peeters, VOKA, Siegfried Bracke en Fernand Huts.
In die teksten worden vragen gesteld rond nieuwe stedelijkheid, de herschalingsproblematiek ten gevolge van globalisering, superdiversiteit, duurzame mondiale ontwikkeling, het groeimodel, de herstructurering van het veld van arbeid, een andere aanpak van armoede en marginalisering, een hervorming van het bankensysteem, nieuwe democratie, duurzame mobiliteit en ga zo maar voort.
Wel, we gaan het debat daarover heel graag aan. Helaas blijkt dat de nationalisten deze vragen nogal snel “etiketteren, afserveren, en wegzetten” of uitgeleide doet met “pejoratieve, stereotiepe kreetjes”. Het is dus duidelijk dat vier verdienstelijke opstellen van Kevin Absillis vergezeld van de wat zielige verwijtjes van Abicht niet datgene zijn wat men onder een “debat” verstaat aan de linkerzijde. Dit is precies het steriele schaduwboksen waarover men zich zo graag en zo vaak beklaagt.
Het is dan ook best dat soort tekstueel tijdverlies niet meer voor te stellen als bedoeld “om het debat aan te gaan”, “een stok in het hoenderhok te gooien” of “te vloeken in de linkse kerk”. Ga gewoon het debat aan en voer het zoals het hoort, zonder toogpraatjes, zonder maskers en met alle theoretische, ideologische, politieke en praktische argumenten op tafel.
Als rechts dit debat opnieuw verliest – zoals ten tijde van Het Sienjaal – dan zal het verder moeten leven met een linkse intellectuele oppositie. Dat is een oppositie die rechts nationalisme niet minacht of bespot; het is ook niet zo dat ze rechts nationalisme niet kent of begrijpt. Links is niet akkoord met wat rechts nationalisme te bieden heeft, het bijt van zich af en stelt heel erg lastige vragen want het kant zich om fundamentele redenen tegen een extreemrechts en neoliberaal project.
Het wordt tijd dat lieden zoals Abicht en zijn zelfverklaarde progressief-nationalistische kameraden deze realiteit onder ogen zien: links is een oppositie tegen rechts nationalisme. Als dat een probleem is voor nationalisten om tot die ideale “subjectieve natie” te komen, tant pis. In een democratie zullen er altijd groepen zijn die niet akkoord gaan. Meer nog, die moeten er zijn.