Sinan Çankaya is cultureel antropoloog en geeft les aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Enkele maanden geleden publiceerde hij zijn boek Mijn ontelbare identiteiten. Het boek biedt een openhartige, diepgaande en genuanceerde reflectie op thema’s als identiteit, racisme en het samenleven in de hedendaagse culturele diversiteit. Voor veel mensen met een familiale migratieachtergrond zal het vol herkenbaarheden zitten – naast inspirerende inzichten – en voor mensen zonder familiale migratieachtergrond zal het een relaas bieden dat de ogen doet opengaan.
In je boek besteed je veel aandacht aan je jonge jaren. Je beschrijft hoe de fixatie op culturele identiteiten toen helemaal niet zo sterk was als nu. Je groeide op in een cultureel diverse wijk met zijn heel eigen problematieken van sociale en economische achterstelling, maar ondanks die problematieken slaagden de buren er meestal in om de verschillende culturen te overbruggen. Of op zijn minst, zo suggereer je, ging dat toen toch veel gemakkelijker dan vandaag, na meer dan dertig jaar politieke retoriek rond zogeheten ‘botsende beschavingen’. Maar was dat echt zo? Bestaat er niet het gevaar dat je jouw jeugd op dat vlak wat romantiseert? Of vond er werkelijk een merkbare verschuiving plaats?
Ik ben ervan overtuigd dat die verschuiving zeer reëel is. Al ben ik er evenzeer van overtuigd dat ik het ook wat romantiseer. Ik maak nu eenmaal een selectie in mijn herinneringen. Maar het sentiment dat ik in mijn boek tracht op te roepen, is wel degelijk hoe ik het me in alle eerlijkheid herinner. En mijn generatiegenoten treden me daarin bij. Zij spreken er op dezelfde manier over. En ook zij zien dezelfde verandering. Vandaag is er duidelijk een veel grotere expliciete vijandigheid ten opzichte van migranten. Er mag openlijk over gesproken worden. Steeds meer zogezegde ‘taboes’ worden doorbroken in een poging om ‘niet langer politiek correct te zijn’. Maar dat is ondertussen een politiek cliché.
In mijn boek schrijf ik: “Haat kan alleen worden geoogst als er flink wordt gezaaid”. En er wordt al heel lang veel gezaaid.
Vroeger had je natuurlijk ook talloze problemen en was er een reële ontevredenheid. Dat verdoezel ik zeker niet. Maar de publieke debatten gingen over de welvaartsstaat, neoliberalisering, economische problemen zoals werkloosheid, enzovoort. Vanaf de jaren tachtig echter kwam er een ruk naar rechts. In Nederland begon dat bij Bolkestein, die het discours van ‘botsende beschavingen’ binnenbracht. Vervolgens had je figuren als Fortuyn en Wilders. Zij gingen over de aanwezige problemen spreken langs etnische en culturele lijnen. We hoeven dus ook niet vreemd op te kijken dat een groot deel van de bevolking dezelfde retoriek overnam.
Het verschil in het samenleven op wijkniveau was dus het gevolg van een verschuiving in het politieke discours?
Er is natuurlijk geen één-op-één relatie tussen politieke elite, media, wetenschap en onderwijs, maar de ‘definitiemacht’ ligt toch wel bij de institutionele actoren. Ze beïnvloeden in grote mate door welke lens mensen naar de omgeving gaan kijken. Dat is waarom ik in mijn boek ergens schrijf: “Haat kan alleen worden geoogst als er flink wordt gezaaid”. Er wordt al heel lang veel gezaaid. Het is niet iets van vijf jaar geleden. Evenmin was 9/11 het keerpunt. De trend was al veel eerder ingezet.
Maar wat moeten we in dat opzicht met het begrip ‘identiteit’? Het is constant aanwezig in onze maatschappelijke debatten en het staat ook centraal in jouw antropologisch onderzoek, maar is dat woord niet erg problematisch? En is het werkelijk van belang in de kwesties die je nu aankaart? ‘Identiteit’ wordt vaak naar voor geschoven alsof het een verklaring biedt voor talloze problematieken, maar als we eventjes wat grondiger naar de recente geschiedenis kijken, dan zien we hoe gluiperig dat discours is binnengebracht en hoe politiek gestuurd het was. Het was helemaal niet zo dat ‘de identiteit’ van mensen met een migratieachtergrond plots ging botsen met ‘de identiteit’ van de autochtone Nederlander of Vlaming. Het lijkt er eerder op dat er steeds meer op identiteit gefocust werd om sommige andere problemen te verdoezelen.
Dat is zo, maar dat betekent daarom niet dat identiteit er niet toe doet. Integendeel. De enige mogelijke conclusie lijkt me net dat identiteit er erg veel toe doet. Want kijk waar we ons nu bevinden. Ik volg wat je zegt, en het is ook mijn eigen politieke visie dat we de etnisch-culturele bril vaker moeten afzetten en meer naar de gevolgen van sociaaleconomische problemen moeten kijken. Maar het is ook van belang dat we historisch goed traceren hoe bepaalde identiteiten zich ontwikkeld hebben. Discoursen worden weliswaar door politici gestuurd, maar we kunnen geen directe relatie tussen de woorden van politici en de praktijken van burgers veronderstellen. Burgers gaan steeds ook zelf met sommige begrippen aan de slag. Ze eigenen zich bepaalde termen toe of geven er nieuwe invullingen aan. En vervolgens spelen politici daar weer op in. Het is dus niet zo dat identiteit louter door de machtshebbers worden opgelegd. Het gaat om een constante dynamiek. En die dynamiek moeten we zo goed mogelijk proberen te begrijpen.
Zeker. Maar het woord zelf lijkt soms ons begrip van die dynamiek te bemoeilijken. Kijk bijvoorbeeld naar de problematische wijze waarop het begrip gehanteerd wordt in het discours rond ‘integratie’. Vaak lijkt dat discours te impliceren dat de identiteit van sommigen zich wat meer moet aanpassen aan de identiteit van anderen. Maar in je boek schrijf je daarover heel gevat: “Integratie heeft geen eindstation”. In het discours van politici lijkt het immers alsof er een soort trein bestaat waarin je als persoon met een migratieachtergrond moet gaan zitten en als je vervolgens maar netjes blijft zitten, dan zal je identiteit zich wel aanpassen aan de identiteit van de dominante groep. En op het einde van de rit, zo is de belofte, dan zal je mee opgenomen worden in de samenleving. Alleen, iedereen met een migratieachtergrond weet dat er eigenlijk helemaal geen eindstation is. Want de identiteit van de dominante groep blijkt telkens opnieuw zo fluïde en onduidelijk dat er altijd nog een reden is waarom je er niet bij hoort.
In tegenstelling tot wat men denkt, probeert het begrip 'integratie' niet zozeer in te sluiten. Het eigenlijke doel van de notie is eerder om uit te sluiten.
Dat is volgens mij ook de functie van het begrip ‘integratie’. In tegenstelling tot wat men denkt, probeert het begrip niet zozeer in te sluiten. Het eigenlijke doel van de notie is eerder om uit te sluiten. Want uiteindelijk is de boodschap: ‘jullie onaangepaste vreemdelingen, buitenlanders en algemene anderen… jullie rijden nu in een trein door een eigenaardige limbo, maar verwacht geen welkomstcomité op het einde, want deze trein zal uiteindelijk nooit stoppen’.
Als je er een seconde langer over nadenkt, zie je ook dat het begrip volstrekt onhoudbaar is. Want ook witte Nederlanders of Belgen hebben het knap lastig om werkelijk onder woorden te brengen wat de Nederlandse of de Belgische identiteit precies zouden inhouden. Zo’n identiteit kan je ook onmogelijk in een afvinklijstje vatten. Je kunt alleen de indruk geven dat je hem kunt vatten. En dat is exact wat sommige politici doen: ze geven louter de indruk dat ze die identiteit vatten.
Daarenboven bestaat er onder dat soort politici ook het idee dat links al te lang een pamperbeleid heeft gevoerd door altijd maar met de multiculti vlag te zwaaien. Ze beweren dat we daardoor de Nederlandse of de Vlaamse identiteit kwijtgeraakt zijn en dat we die identiteit dringend weer moeten verstevigen – ook al is totaal onduidelijk wat die identiteit precies inhoudt. Maar als je het historisch onderzoekt, dan blijkt dat er eigenlijk nooit zo’n pamperbeleid is geweest. Er is nooit een rode loper uitgerold voor mensen met een familiale migratieachtergrond. Integendeel. Het beleid heeft altijd mensen in hokjes opgedeeld en ervoor gezorgd dat mensen met een migratieachtergrond moeilijker hoger op de sociaaleconomische ladder konden klimmen.
Dat onderstreept inderdaad hoe effectief het discours over identiteit is. Want uiteindelijk zijn ook linkse, progressieve partijen daarin meegegaan. Op een hele vreemde manier trok men het boetekleed aan voor beleid wat eigenlijk nooit heeft plaatsgevonden. Dat was in Nederland bijvoorbeeld heel opvallend in de retoriek van de Partij van de Arbeid. En in mijn boek geef ik het voorbeeld van de Socialistische Partij in Nederland die in 1983 een brochure uitbracht met als titel Gastarbeid en Kapitaal. Daar staan teksten in die racistischer waren dan wat Centrumpartij [de Nederlandse tegenhanger van het Vlaams Blok in de jaren tachtig, nvdr] beweerde, onder andere over de islam en over mensen die ze omschreven als “onaangepaste sujetten”. Ik bespreek dat met opzet omdat ik net het idee wilde ontkrachten dat de linkse progressieve partijen debet zijn aan een veel te lakse omgang met immigratie.
Net daarom wil ik graag het nut van het woord ‘identiteit’ wat in twijfel trekken. Want ik veronderstel dat de Nederlandse geschiedenis op dat vlak behoorlijk parallel loopt aan die van België. En wat je in die geschiedenis ziet, is dat hele discours rond identiteit en “onaangepaste sujetten” met hun “rare culturen” die zich wat meer moeten aanpassen, alsmaar sterker werd in de jaren tachtig. Dat wil zeggen, in de nasleep van de economische crisis van de jaren zeventig. Dat is van groot belang. Want eerst had men decennialang gastarbeiders naar Nederland en België gebracht om er laagbetaalde arbeid uit te voeren, maar plots diende zich een crisis aan en gingen de grenzen dicht. De gastarbeiders die oorspronkelijk van plan waren om terug te keren naar hun thuisland wanneer ze wat bijeengespaard hadden, vreesden dat ze hun opgebouwde rechten niet zouden kunnen vrijwaren indien ze terugkeerden naar hun land van herkomst. Daarom besloten ze te blijven. Meer nog, ze brachten ook hun families over, met als gevolg dat de grootste migratiestroom pas op gang kwam nadat de economische crisis zich had voorgedaan. Daarenboven deden zich grote omwentelingen voor in de industriële productie. Eén voor één sloten de mijnen en de textielfabrieken, waardoor net zij als eerste hun jobs verloren en in nog grotere armoede terecht kwamen. Gevolg: er ontstonden grote spanningen in de sociaaleconomische onderlaag van de samenleving. Mensen zaten nu eenmaal op hun tandvlees. En exact op dat moment komt het discours rond cultuur en identiteit bovendrijven. Het ging in wezen om begrijpelijke wrijvingen in de samenleving als gevolg van economische omwentelingen, maar als verklaring verwees men in politieke kringen plots naar ‘identiteit’.
Misschien moeten we dan wel een onderscheid maken. Aan de ene kant kan je identiteit als antropoloog onderzoeken. Dan heb ik het heel eenvoudig over processen van identiteitsontwikkeling zoals die zich in de wereld aandienen. En het lijkt me sowieso goed om dat grondig te onderzoeken. Aan de andere kant is er de politieke instrumentalisering van het begrijp identiteit. En je analyse daarover onderschrijf ik volkomen.
Dat is trouwens iets waar iemand als de Afro-Amerikaanse socioloog Dubois in het begin van de 20ste eeuw al over schreef. Hij maakte duidelijk hoe identiteit uiteindelijk een splijtzwam werd binnen de toenmalige arbeidersbeweging. Het stelselmatig toekennen van witte privileges leidde er uiteindelijk toe dat de Amerikaanse arbeiders niet langer solidair waren met elkaar. Raciale onderscheiding werd relevant voor de witte arbeiders omdat hen beloofd werd dat ze een groter deel van de koek zouden krijgen. Of liever: van de kruimels. Alleen, ook al waren het slechts wat kruimels, ze kregen meer kruimels dan de zwarte arbeiders. Natuurlijk hadden Afro-Amerikanen het nog slechter – dat soort onderscheid mogen we zeker niet uit het oog verliezen – maar er was wel degelijk een reële solidariteit tussen beiden. En je zag inderdaad dat de notie van ‘identiteit’ door politieke entrepreneurs werd ingezet om die solidariteit te ondermijnen. Hedendaagse rechtse politieke entrepreneurs doen net hetzelfde.
Daarom keer ik in mijn boek zo vaak terug naar de wijk waar ik opgroeide. Hoe cultureel verschillend ook, we deelden allemaal dezelfde economische positie van armoede. Maar op lokaal buurtniveau zorgde dat uiteindelijk niet voor grotere solidariteit omdat mensen tegen elkaar uitgespeeld werden als directe concurrenten die streden om dezelfde banen en hetzelfde soort – lage – prestige en status.
Wanneer identiteit het uitgangspunt wordt van politiek, dan kom je voor grote problemen te staan. Je moet identiteit dan toch altijd weer als iets gefixeerd voorstellen.
Hoe kunnen we er dan voor zorgen dat we aan de ene kant grondig blijven nadenken over identiteit als een dynamisch proces waar we allen aan onderhevig zijn en aan de andere kant ervoor zorgen dat het begrip niet politiek misbruikt wordt?
Daar moeten we inderdaad goed over nadenken nu het begrip ‘identiteitspolitiek’ steeds meer circuleert. Wat mij betreft kan je geen politiek bedrijven zonder een bepaalde identiteit voor ogen te hebben. Wie aan politiek doet, roept nu eenmaal ook altijd een idee in het leven van de strijd voor een groep, een gemeenschap, een stam. Dat geldt zeker ook voor extreemrechtse partijen als de Centrumpartij destijds in Nederland. Zij had een heel concreet electoraat in gedachten: witte Nederlanders. Het ging bij hen dus om wit nationalisme. Dat is een overduidelijk voorbeeld van identiteitspolitiek.
Daartegenover kan ik echter een heel ander en positiever historisch voorbeeld plaatsen zoals het Combahee River Collective. Dat was een Amerikaanse sociale beweging ten tijde van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging in de jaren zeventig. Het was een collectief van zwarte lesbische vrouwen met een socialistische insteek. Enerzijds voelden ze zich niet helemaal thuis in de vrouwenbeweging omdat daar te veel voorrang gegeven werd aan witte vrouwen en anderzijds vonden ze dat het patriarchaat nog te sterk doorsijpelde binnen de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Zij hadden het daarom over een radicale invulling van identiteitspolitiek, die gevoed werd door het socialisme. Het ging dus om een intersectionele identiteitspolitiek.
Maar vandaag lijkt men ook ter linkerzijde soms een andere invulling aan het begrip te geven. Men stelt identiteit dan toch voor als iets onwrikbaar. En dan denk ik dat je de mist in gaat. Want uiteindelijk… uiteindelijk denk ik dat een politiek project niet gebaseerd moet zijn op identiteit.
Op wat dan wel?
Op solidariteit. Op een notie van gemeenschappelijkheid die verschillende belangen groepeert en mobiliseert. Wanneer daarentegen identiteit het uitgangspunt wordt van politiek, dan kom je voor grote problemen te staan. Je moet identiteit dan toch altijd weer als iets gefixeerd voorstellen. En volgens mij is dat een onhoudbare positie omdat identiteiten per definitie dynamisch en veranderlijk zijn.
Als ik je goed begrijp is je standpunt dus dat je wel je motivatie vindt in je identiteit, in wat je meemaakt en wat jou aanbelangt, maar wanneer je een politieke stap zet, dan moet je die motivaties met de motivaties van anderen verbinden om tot solidariteit te komen.
Precies dat. Want anders stap je in de valkuil van – kort door de bocht gezegd – een soort verdeel-en-heers logica. Je moet natuurlijk erkennen dat de ongelijkheid in onze samenleving mensen op ongelijkmatige wijze treft: vrouwen meer dan mannen, mensen onderaan de samenleving sterker dan mensen bovenaan de samenleving, mensen met een migratieachtergrond meer dan witte mensen en vervolgens met nog meer impact wanneer sommige van die elementen overlappen. Daar moet je ruimte voor maken, maar je mag het niet fixeren. Want als identiteit de grondlogica vormt voor mobilisatie, dan ben ik bang dat je maar een beperkte groep mensen kunt mobiliseren en dan zal je nooit de juiste politieke slagkracht verkrijgen. Pas als je die identiteiten niet fixeert, kan je mensen mobiliseren in een gemeenschappelijk project van progressieve politiek waarin de gedeelde solidariteit centraal staat.
Dit is een klein en verwerkt onderdeel van een gesprek dat je in zijn geheel hieronder als podcast kan beluisteren. In die podcast gingen we nog veel dieper in op de thema’s die in dit interview aan bod komen.
Wil je op de hoogte blijven van onze volgende podcast-afleveringen? Abonneer je dan op Koffie met Kif Kif via iTunes, Spotify, Stitcher of je eigen favoriete podcast app.
Sinan's boek 'Mijn ontelbare identiteiten' werd uitgegeven bij De Bezige Bij. Klik hier voor meer info.