Alarmerend weinig diversiteit onder Vlaamse leerkrachten - Interview met Piet Pieters

Kif Kif trok op onderzoek uit. Wat is de graad van diversiteit in het Vlaamse leerkrachtenkorps? Een gesprek met Piet Pieters die enkele schokkende cijfers kon voorleggen, evenals interessante voorstellen om het tij te keren.
Door: Kif Kif - 29/03/2017 - 07:49
Alarmerend weinig diversiteit onder Vlaamse leerkrachte

Meten is weten. Het ‘wij zijn inclusief’ is de typische excuustruus. Door de cijfers niet onder ogen te zien, houdt men net exclusief onderwijs in stand.

 

Enkele weken geleden werd een kleine mediastorm ontketend toen Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits allochtone ouders viseerde. Ze verweet hen onvoldoende betrokken te zijn op het onderwijs van hun kinderen. Hoewel sommige onderzoekers aanbrachten dat vooral socio-economische achtergrond en niet zozeer ‘allochtoon zijn’ een verklaring biedt voor ouderbetrokkenheid, was de toon gezet: culturele verschillen – lees: ‘onwil van de ouders’ – zorgen voor achterstelling in het onderwijs.

Geschokt door de eenzijdigheid van het debat, ging Kif Kif op onderzoek uit. Meer nog, we draaiden de redenering even om gingen na of het bredere onderwijsveld wel ‘betrokken’ is op de leefwereld van leerlingen met een migratie-achtergrond. De eenvoudige maatstaf die we daarvoor hanteerden was de graad van diversiteit in het leerkrachtenkorps. Anders gezegd: hoeveel leerkrachten hebben voeling met de leefwereld van de leerlingen en de ouders waar de minister het over had? En hoeveel moeite doet men om dergelijke leerkrachten aan te trekken?

We vonden al gauw een studie van het Minderhedenforum uit 2007. Daaruit bleek dat slechts 1% van de leerkrachten een ‘allochtone’ afkomst had. Dit resultaat was echter een ruwe schatting op basis van namenlijsten, bij gebrek aan bestaande cijfers en statistieken. Nieuwere en meer solide cijfers bleken niet voorhanden. Daarom gingen we over naar een volgende vraag: hoeveel studenten uit lerarenopleidingen hebben een migratieachtergrond? Zij worden immers de leerkrachten van de toekomst.

Bij heel wat hogescholen kregen we echter te horen dat ook zij geen cijfers bijhielden. Eén van de uitzonderingen op dat vlak bleek de Karel De Grote hogeschool in Antwerpen. We gingen er in gesprek met Piet Pieters, docent economie en beleidsmedewerker diversiteit. Hij kon ons enkele schokkende cijfers voorleggen – maar even goed ook interessante voorstellen om het tij te keren.

Kan je een schatting geven van het percentage leerkrachten in Vlaanderen met een migratieachtergrond?

Ik schat dat er tussen de 0 en de 0,5 % leerkrachten in het Antwerpse onderwijs een migratieachtergrond heeft. Die 1% van het Minderhedenforum is dus waarschijnlijk overdreven. Zeker wanneer ik kijk naar de uitstroom van studenten die de toekomstige leerkrachten moeten worden, dan zijn de cijfers dramatisch. Hogeschool-breed is dat sowieso een probleem. Slechts 9,6% van de studenten die een diploma behalen aan de KdG heeft allochtone roots. En als je dan kijkt naar de cijfers van de lerarenopleiding, is het nog veel dramatischer.

Hoe dramatisch precies?

Van de 126 studenten in de lerarenopleiding secundair onderwijs blijken er welgeteld tien roots te hebben in niet EU15-landen. Daartoe behoren ook Chinezen, Hongaren, Peruvianen en ga zo maar door. Specifiek wat de grootste ‘migrantengroepen’ uit Antwerpen betreft – d.w.z. de Turkse en de Marokkaanse – gaat het om slechts twee studenten!

In de opleiding lager onderwijs, idem. Dit jaar kunnen er vier studenten met allochtone roots afstuderen. Iemand uit Servië, iemand uit Hongarije, iemand uit Kosovo en iemand uit Marokko. En in het kleuteronderwijs waren er bij de afgestudeerden van vorig jaar 3 studenten met allochtone roots: één Indonesisch en twee Marokkaanse meisjes.  

Wanneer je zo’n cijfers contrasteert met de cijfers van de Antwerpse populatie, dan val je dus van je stoel.

Denkt u dat die cijfers in de toekomst kunnen verbeteren?

Dit is geen kwestie van kunnen. Dit is een kwestie van moeten. In de stad Antwerpen zitten we weldra met een tekort van 1600 leerkrachten en in de gehele provincie zullen we 2300 leerkrachten nodig hebben, want er gaan er een hele hoop op pensioen. Als KDG leveren wij daarvan slechts een fractie. En van die fractie heeft slechts een uitermate klein segment een persoonlijke achtergrond die overeenkomt met de superdiverse stedelijke populatie waaraan ze les zullen geven. Dit gaat niet zomaar om ‘we zouden wat misschien wat meer kleur moeten hebben’. Dit is ronduit alarmerend. Dus, minister Crevits, in godsnaam, doe toch iets!

Wat dan? Hoe kan de minister van onderwijs daar verandering in brengen?

Een eerste stap is om eenvoudigweg de cijfers bij te houden. Meten is weten. Het zou me immers verwonderen moest Hilde Crevits op de hoogte zijn van de ernst van het probleem. Hogescholen beseffen hoe slecht de cijfers zijn en verdoezelen dat liever. Maar zo wordt het natuurlijk nooit aangepakt.

Wanneer we vanuit Kif Kif bij verschillende hogescholen cijfers opvroegen kregen we vaak te horen dat ze dergelijke cijfers niet bij houden. Vaak voegden ze daar aan toe dat ze een ‘inclusief beleid’ voeren, dat ze ‘kleurenblind’ zijn en dat ze geen ‘wij-zij’ verhaal willen creëren.

Het bijhouden van statistieken is inderdaad een taboe. En het ‘wij zijn inclusief’ is gewoon flauwekul. Het is de typische excuustruus. Als zowat de helft van de Antwerpse jongeren migrantenroots heeft en de uitstroom of het aantal diploma’s is minimaal, dan gaat het niet over ‘inclusief zijn’, dan gaat het over exclusief onderwijs voor de blanke middenklasse. Door de cijfers niet onder ogen te zien, houdt men dat in stand.

Sommigen antwoorden daarop dat het stigmatiserend is om je te focussen op specifieke etnische-groepen en deze constant via cijfers te ‘monitoren’.

Het mes kan inderdaad langs twee kanten snijden. Je moet daar dus met een zekere voorzichtigheid mee omgaan. Maar je kan toch altijd via anonieme enquêtes een aantal dingen bevragen en opvolgen? De vrees om te stigmatiseren is dus begrijpelijk, maar de vraag is uiteindelijk: ‘hoe lossen we het probleem op?’ En dat doen we niet door ons blijvend te laten verlammen door taboes.

Cijfers neutraliseren het debat. Ze halen de emotie eruit. Ze brengen je naar een meer intellectueel debat waarbij je moet nagaan welke beleidsmaatregelen werken en welke niet. Want met cijfers kan je dingen niet wegmoffelen. Dan wordt het plots evidence based.

Wat houdt de hogescholen en het beleid precies tegen om rond deze thematiek met cijfers te werk te gaan? Waarom zoekt men steeds naar excuses?

Aan de ene kant heeft men schrik van negatieve publiciteit. Aan de andere kant wil men het probleem omzeilen omdat men het dikwijls niet wil aanpakken. Erger nog: men laat zich vaak leiden door de onderstroom van Vlaams racisme. Een leerkracht die moslima is, is voor een grote groep mensen in Vlaanderen gewoon not done. En de verschillende beleidsinstellingen hebben te veel schrik om die discussie aan te gaan.

Tot slot heeft men dikwijls het gevoel dat men niet weet hoe men het moet aanpakken. Maar uiteraard heeft niemand de gouden sleutel. Mocht het gemakkelijk zijn, dan was het allang opgelost. Alleen, het is niet omdat iets moeilijk is dat je bij de pakken moet blijven zitten.

Hoe kan je de hogescholen en het beleid dan toch van de urgentie overtuigen en aansporen om er alsnog werk van te maken?

Eén van de sterkste argumenten is heel eenvoudig: eigenbelang. Als je als hogeschool geen allochtone jongeren aantrekt, dan gaat je studentenaantal zienderogen dalen. Zeker in een stad als Antwerpen is dat overduidelijk. En als je studentenaantal gaat dalen, dan zal je als school moeten inleveren. Dan ga je je korps moeten ontslaan. Met andere woorden: een school die zich niet aanpast aan de superdiversiteit die op ons afkomt, is een verloren hogeschool!

Wat zouden dan jouw concrete voorstellen zijn om een grotere diversiteit aan te trekken in de lerarenopleiding?

Je moet op verschillende niveaus iets doen aan de filters die er voor zorgen dat zowel de instroom als de doorstroom van studenten met een migratieachtergrond veel te laag ligt. En de drie grootste filters zijn: het feit dat er geen rolmodellen zijn, het doopattest en het hoofddoekenverbod.

Laten we die drie filters even afgaan. Eerst het gebrek aan rolmodellen.

Wanneer jongeren met migratieachtergrond verder willen studeren in het hoger onderwijs, dan voelen ze zich dikwijls niet thuis. Het betekent een enorme overgang, ze staan er helemaal alleen voor en worden veelal niet goed opgevangen. Vaak zijn het pionier-studenten die als eerste van hun familie verder studeren. Dat geldt voor alle vormen van hoger onderwijs, maar zeker ook voor lerarenopleidingen. Als je in een klas terecht komt vol met witte middenklasse studenten of wanneer je onder jouw collega’s nergens een gekleurde onderwijzer ziet, waarom zou je er dan zelf aan beginnen?

Vervolgens verwees je ook naar het doopattest als een filter. Aangezien de katholieke onderwijskoepel zo’n 66% van de scholen omvat, vormt dit voor de studenten waarschijnlijk een extra groot struikelblok.

Dat is inderdaad een fundamenteel probleem. Vooral in het basisonderwijs, waar zo goed als nooit iemand in het katholiek onderwijs wordt aangenomen zonder doopattest. De directie en de inrichtende machten verwachten immers dat elke leerkracht elk vak kan geven en dus ook katholieke godsdienst. Maar om dat te mogen doen moet je gedoopt zijn. Dat is een schande. Maar niemand praat erover. De meeste mensen weten dat zelfs niet.

Hoe stel je voor om dat op te lossen? Ergens is het toch normaal dat enkel katholieken het vak ‘katholieke godsdienst’ mogen geven?

Dat is toch niet zo moeilijk? Stel je voor dat meester Jan niet zo goed kan zingen. Dat is eigenlijk ook een reden om geen leerkracht te mogen worden in het basisonderwijs want je moet zangles kunnen geven. Maar wat gebeurt er dan? Juffrouw Lieve neemt gewoon de zangles over en Meester Jan geeft eventjes biologie of Nederlands omdat hij daar beter in is.

Maar in dit geval is men blijkbaar niet in staat om dergelijke eenvoudige ingrepen te verzinnen. Met als gevolg dat je als moslim niet mag lesgeven in het katholiek basisonderwijs in Antwerpen terwijl soms 80 % van de kinderen in een klas er moslim is. Je kan immers niet ‘het juiste geloofsbewijs’ voorleggen.

Laat ons wel wezen. Uiteindelijk gaat dit om pure discriminatie. We zouden moord en brand roepen indien een jeugdhuis enkel gekleurde jongeren niet binnenlaat omdat de raad van bestuur dat zogezegd zelf mag beslissen. De minister heeft alle bevoegdheid om de afschaffing van die doopvereiste hard te maken. Maar blijkbaar heeft men soms liever georganiseerde stilstand dan een goede beweging.

En tot slot jouw laatste filter: het hoofddoekenverbod

Ook dat is natuurlijk pure discriminatie. En ook op dat vlak zou Minister Crevits absoluut moeten ingrijpen. Ze moet hoofddoekenverboden voor leerkrachten gewoon verbieden. Simpel. Ze heeft daarvoor alle mogelijkheden. Meer nog, ze heeft de Raad van State achter zich, maar ze durft het probleem niet op te lossen.

Deze filters zijn drie specifieke redenen waarom jongeren niet voor een lerarenopleiding kiezen. Maar is het ook niet zo dat jongeren met een migratie-achtergrond over het algemeen weinig in hoger onderwijs terecht komen, o.a. door het watervalsysteem.

Uiteraard. Van de jongeren die uit het BSO naar KdG komen, bijvoorbeeld, heeft 50% allochtone roots. Dat is toch niet normaal? Slechts enkelen kunnen dat inhalen. Om duidelijk te maken waarom, kan ik verwijzen naar de BSO school waar ik vroeger zelf les gaf. De examens werden er immers afgeschaft. Maar als je niet om kan met examens, dan zijn je slaagkansen in het hoger onderwijs minimaal.

Onder die BSO studenten bevinden er zich daardoor velen die intellectueel sterk zijn maar die geen kansen kregen of krijgen. Ze worden stelselmatig doorverwezen naar onderwijsniveaus waar ze niet thuis horen. En de ouders gaan dikwijls mee in wat het CLB aanbeveelt. Als ze toch tot bij ons geraken, is dat heel dikwijls dankzij de grote zus of de grote broer. Die heeft het soms zelf al ervaren en zegt dan: “neen, je blijft in het ASO”. Of “je gaat niet naar het BSO of het BuSO”.

Hoe komt het volgens jou dat het watervalsysteem zo sterk doorwerkt in het studietraject van jongeren met een migratieachtergrond?

Wie zit er in het CLB? Allemaal blanke sociaal werkers, die vanuit hun eigen referentiekader denken. Hetzelfde in het docentenkorps. Het hele referentiekader in het onderwijs vertrekt dus vanuit de visie van de blanke middenklasse.

Hoe zit het met de doorstroom van de jongeren die uiteindelijk toch niet door al deze filters worden tegengehouden en uiteindelijk wel bij jullie in KDG terecht komen?

Ook dat is zeker een probleem. Er is, bijvoorbeeld, geen enkele reden waarom allochtone ASO-studenten minder slaagkansen zouden hebben. Maar ze blijken toch 20% tot 30% te verschillen. Dat ligt puur aan onze onderwijscontext. Dan moet je als hogeschool dus naar jezelf kijken. Gelukkig heeft de directie van KDG beslist dat diversiteit één van de vijf strategische doelen is. We bekijken nu zowel de instroom, de doorstroom als de uitstroom en we proberen ze alle drie te verbeteren.

Maar het is een lang gevecht. Ik zeg altijd dat het een ‘én-én-én-én-verhaal’ is. We werken nu eenmaal met mensen. Het is niet zo dat je even aan wat knoppen draait, en het snel even oplost. Het aantal diploma’s dat we uitreiken aan zo’n jongeren is bijgevolg nog steeds pijnlijk laag: ongeveer 300 per jaar. Niettemin, in de drie jaar dat we er extra aandacht aan besteden, is dat wel een verdubbeling.

Wat doen jullie dan om het tij te doen keren?

In overeenstemming met wat ik daarstraks zo sterk bepleitte, beginnen we zelf natuurlijk met meten. Als studenten zich inschrijven, dan laten we hen een vragenformulier invullen. De eerste vraag is ‘welke nationaliteit heb je?’. Daarnaast vragen we ‘wat is de nationaliteit van jouw ouders?’, die krijgen we ook altijd, want dat zijn verplichte velden. Maar vaak is het antwoord op beide vragen ‘Belg’ – ook voor jongeren die in hun familie een migratieachtergrond hebben. Daarom voegden we een vraag toe die ons tot in de derde graad deed terugkeren: ‘wat is het geboorteland van je grootmoeder?’. En daarnaast vragen we ook: ‘welke taal spreek je thuis?’. Op basis daarvan kan ik volgens de VLOR-richtlijnen bepalen wie tot de ‘allochtone studenten’ behoort. Maar wij noemen ze zo niet. Wij noemen ze ‘de A-studenten’. Voor ons zijn zij immers de Antwerpse norm. En we verzamelen sommigen van hen ook in ‘de A-raad’ die ons adviseert over de manier waarop we ons diversiteitsbeleid kunnen versterken.

Eenmaal je die A-studenten ‘geteld’ hebt en zo’n A-raad hebt opgericht wat doe je dan om de diversiteit op de hogeschool te vergroten?

Om het watervalsysteem op te vangen en de doorstroom te verbeteren proberen wij vooral mensen hier welkom te heten, door het blanke bastion te doorbreken. Dit soort dingen vraagt een hele mentaliteitsverandering. Het gaat over respect. Geen moeilijke dingen, maar even nadenken, vanuit de student zelf. En dat is lastig voor een blanke middenklasser, want die denkt als een blanke middenklasser. Ik ben zelf een blanke middenklasser, dus ik weet hoe dat werkt.

Wat betekent dat dan concreet?

Het gaat in de eerste plaats over samen dingen doen, zoals samen studeren bijvoorbeeld. Dus de campus moet langer open zijn. Bij ons is dat tot 22 uur ’s avonds. En ook tijdens sommige vakanties blijven we open. Heb je dus thuis geen kamer, of heb je ruzie met iemand, dan kan je zonder problemen naar hier komen.

Daarnaast houden we rekening met een aantal specifieke wensen. We serveren halal vlees in de refter, de hoofddoek is toegelaten, we hebben een gebedsruimte ingericht, enz.

Ook het personeelsbestand proberen we te diversifiëren en zo meer herkenbaarheid te creëren. Bij HR, bijvoorbeeld, is er nu een sterke een inhaalbeweging. Daardoor zie ook in de kantoren hoofddoeken verschijnen en niet alleen bij het kuispersoneel. Dat bedoel ik met het creëren van rolmodellen. Al hebben we waarschijnlijk nog twintig jaar tijd nodig om het echt in te halen. Ik hoop maar dat we snel genoeg kunnen gaan.

Doen jullie ook pogingen om de toenadering en uitwisseling onder studenten te stimuleren?

Zeker. We organiseren culturele en sociale activiteiten waarmee we bruggen slaan en meer samenhorigheid creëren. Zo gingen we met studenten op moskeebezoek hier in de buurt. Maar evengoed laten we, bijvoorbeeld, stand-up comedians met Marokkaanse roots optreden of vertonen we een film die de A-raad gekozen heeft. Die A-raad is trouwens cruciaal in dit soort dingen. Zij nemen het heft in eigen handen en brengen een gigantisch netwerk binnen en een hele urban scene, van slam poetry tot film.

Als je me dit soort zaken begint dan zie je dat het taboe rond diversiteit langzaamaan verdwijnt. Diversiteit wordt plots mainstream. En dat op slechts twee jaar tijd. De campus is dus aan het veranderen. Diversiteit wordt er nu als meerwaarde gezien. Dat is enorm belangrijk.

 

***

 

Teken de petitie

De A-raad van KDG schreef een open brief naar Hilde Crevits en lanceerde een petitie om de minister op te roepen het hoofddoekenverbod en de verwachtingen rond doopattsten weg te werken. Klik hier om de petitie mee te ondertekenen.

 

***

Interview en bijhorende research uitgewerkt door Amber De Kock uit de master Gender & Diversiteit.