De lift van de meritocratie is kapot

Professor Sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel en onderzoeker aan de Universiteit Gent Pieter-Paul Verhaeghe schreef met Liever Sandra dan Samira? een boek 'over praktijktesten, mystery shopping en discriminatie'. Een uittreksel uit het boek.
De lift van de meritocratie is kapot

Discriminatie staat niet los van de liberale marktwerking.

 

Discriminatie ontstaat niet in een maatschappelijk vacuüm. Integendeel, in bepaalde sociaaleconomische, culturele of politieke omstandigheden lijkt discriminatie beter te gedijen dan in andere.

Allereerst staat discriminatie niet los van de liberale marktwerking van vraag en aanbod. Wanneer er veel vraag en weinig aanbod is, dan zal er meer gediscrimineerd worden.

Voor goedkope huurwoningen wordt er bijvoorbeeld meer gediscrimineerd dan voor duurdere huurwoningen. Verhuurders en makelaars hebben voor goedkope woningen immers keuze tussen veel kandidaten, waardoor ze 'op veilig' gaan spelen en in hun ogen 'minder ideale' kandidaten niet uitnodigen.

Hetzelfde patroon zien we op de arbeidsmarkt: er wordt meer gediscrimineerd voor vacatures met veel gegadigden dan voor knelpuntberoepen.

Deze marktlogica zorgt ervoor dat discriminatie en sociale uitsluiting vaak hand in hand gaan. Het is een Siamese tweeling. Etnische minderheden of personen met een beperking die het al niet breed hebben, zullen met meer discriminatie te kampen krijgen in hun zoektocht naar een goedkope huurwoning. Op de arbeidsmarkt krijgen werklozen die het al moeilijk hebben om een gepaste job te vinden, meer discriminatie te verduren. Het is een vicieuze cirkel.

Het laisser-faire van de markt werkt met andere woorden discriminatie in de hand. Wetten en maatregelen tegen discriminatie die doeltreffend willen zijn, beteugelen dan ook best de vrije markt. Wanneer de onzichtbare hand van de vrije markt faalt, moet de overheid tussenkomen. Op die manier is de markt pas voor iedereen echt vrij.

Maar het werkt ook omgekeerd: armoede die voor meer discriminatie zorgt. In 2015 verrichtte ik als socioloog veldwerk in een van de armere buurten in Gent. Je kan je gemakkelijk een beeld vormen van de buurt. Er staan drie ranke appartementsblokken, acht verdiepingen hoog, gebouwd in een decennium waarin de Belgen nog in Korea vochten. De sociale woningen zijn als luciferdoosjes, volgestouwd met verhalen van miserie en tegenslag. De blokken worden bewoond door een bonte verzameling van leeftijden, nationaliteiten en culturen. De inwoners delen weinig, behalve het magnifieke uitzicht over de stad. Het vormt een panorama dat de immense kloof weerspiegelt tussen wat anderen hebben en wat zij zelf niet hebben. Welkom in de zogenaamde 'vierde wereld'.

Naast de frappante armoede en de verpletterende eenzaamheid werd ik tijdens mijn onderzoek geconfronteerd met wat op het eerste gezicht als platvloers racisme omschreven kan worden. Afrikaanse kinderen werden door hun Belgische buren uitgescholden in de trappenhal. Een bezoeker sloeg de voordeur van het appartementsgebouw dicht voor de neus van een Turkse moeder met kinderwagen. Alledaagse discriminatie in de praktijk.

Toen ik verder vroeg, kwam er echter een complexer verhaal naar boven. Onder het platvloerse racisme lag er een gevoel van sociale onrechtvaardigheid. De buurtbewoners waren au fond niet bezig met de hoofddoek, ritueel slachten of de asielcrisis. Dat kon hen worst wezen. Ze willen het vooral zelf beter hebben. Hoewel ze hard werken of gewerkt hebben, leeft bij hen het gevoel dat ze niet vooruit komen in het leven. Net zoals de lift in hun appartementsgebouw is de lift van de meritocratie kapot. Gevolg: ze reageren zich af op diegenen die zich in dezelfde sociale positie bevinden, maar niet werken (of van wie ze denken dat ze niet werken). Om het met hun woorden te zeggen: 'Die vreemdelingen krijgen alles en voor ons wordt er niets gedaan.'

Dat is wat ze in hun leefwereld (denken te) zien en ze worden daarin allesbehalve tegengesproken door de media of de populaire politici van deze tijd. Door hun uitzichtloze armoede worden ze racistisch.

Uiteraard lopen er ook diehardracisten rond, voor wie dit niet geldt. Maar het merendeel van de inwoners wil in de eerste plaats zelf vooruitkomen in plaats van hun gekleurde buren achteruit te zien gaan.

Naast de vrije marktwerking en armoede heeft ook de bredere cultuur een grote invloed op het voorkomen van discriminatie. Een cultuur wordt doorgaans gedefinieerd als het geheel van normen, waarden, betekenissen, ideeën en materiële producten die een groep mensen in de loop der tijd heeft verworven om zijn handelen vorm te geven. Dat is een vrij vage en algemene definitie. Cultuur is overal en nergens tegelijk. Net zoals de zee is cultuur ook voortdurend in beweging en zit ze boordevol kleurschakeringen, maar haar golven gaan wel in een bepaalde richting.

Dé cultuur bestaat daarom niet, maar er zijn wel sociaal-culturele patronen die het handelen van groepen mensen in meer of mindere mate sturen. Die patronen kunnen racistisch of seksistisch getint zijn, waardoor etnische of gender-discriminatie bij bepaalde groepen of in bepaalde landen meer kan voorkomen.

Het is moeilijk om je eigen culturele patronen kritisch tegen het licht te houden. Bij een heleboel zaken in een cultuur sta je immers niet stil: je doet ze gewoon 'omdat het zo hoort'. Het is pas wanneer je naar een ander land reist of in contact komt met een totaal andere groep, dat je je van specifieke culturele specificiteiten bewust wordt. In Nederland ontketende de Afro-Surinaamse antropologe Gloria Wekker een storm met haar baanbrekende boek Witte onschuld. Haar stelling is dat de Nederlandse samenleving zichzelf graag ziet als 'tolerant', 'kleurenblind' en 'feministisch', maar dat ze eigenlijk inherent racistisch en seksistisch is. Ze beargumenteerde deze stelling uitgebreid met voorbeelden uit de Nederlandse koloniale geschiedschrijving, populaire schoolboeken, de Zwarte Piet-discussie en het politiek-maatschappelijke discours.

Ik wil zelf niet zo ver gaan om te stellen dat dé Vlaamse cultuur, Marokkaanse cultuur of welke cultuur dan ook racistisch of seksistisch is. Dé cultuur bestaat immers niet (ik val in herhaling), maar het pleidooi van Gloria Wekker om racistische of seksistische elementen in je eigen culturele patronen te durven herkennen, kan ik zeker volgen.

Discriminatie kan je ook niet los zien van de politieke context. Het discours van populaire politici in de media kan het racisme en etnocentrisme al dan niet bewust aanwakkeren.

Uit politicologisch onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de op- en neergang van de extreemrechtse partij Vlaams Belang (Vlaams Blok) samenhangt met het racisme in Vlaanderen: hoe populairder de partij was, hoe negatiever de Vlaming ten opzichte van migranten stond. De populaire media gaan hierin niet vrijuit door kritiekloos de racistische framing van de extreemrechtse partij over te nemen.

Samen met de neergang van het Vlaams Belang nam het racisme en etnocentrisme in Vlaanderen even af. Sinds een aantal jaren wordt het discours van de N-VA evenwel steeds racistischer en negatiever ten opzichte van migranten. Vooraanstaande N-VA-politici stigmatiseren steeds meer etnische minderheden en vergoelijken discriminatie. De vraag is bijgevolg of het racisme in Vlaanderen opnieuw zal toenemen ten gevolge van de negatievere toon van de N-VA over migranten. Verder onderzoek moet dit uitwijzen.

De bovenstaande economische, culturele en politieke invalshoeken tonen aan hoe het micro- en macroniveau in wisselwerking met elkaar staan. Het is immers te simpel om discriminatie als louter de schuld van individuele actoren te zien. Ook de bredere sociaaleconomische, culturele en politieke context van een samenleving speelt een rol in de productie en reproductie van discriminatie. Gelukkig is die samenleving maakbaar. In mijn boek wil ik daarom nagaan hoe twee eenvoudige instrumenten, met name praktijktesten en mystery shopping, de samenleving diepgaand zouden kunnen veranderen.

Waarom is discriminatie slecht?

Tot nu toe gingen we ervan uit dat er bij mensen een zekere wil bestaat om discriminatie aan te pakken, een wil om de maatschappij in die zin te veranderen en om daarvoor eventueel praktijktesten en mystery shopping te gebruiken. We namen met andere woorden aan dat mensen discriminatie slecht vinden. Hoewel velen dat ongetwijfeld ook doen, is het niettemin goed om kort even stil te staan bij de negatieve gevolgen van discriminatie.

Eerst en vooral is discriminatie slecht voor de slachtoffers ervan. Dat is geen ver-van-je-bedverhaal. Iedereen kent wel iemand in zijn familie of onder zijn vrienden die het omwille van zijn leeftijd, geslacht, afkomst, geaardheid of handicap moeilijker heeft in onze samenleving. Door discriminatie hebben ze structureel minder levens kansen. Ze vinden minder snel een job en een woning, ze worden slechter behandeld op school en ze worden minder goed geholpen in het publieke leven zoals op restaurant, in het ziekenhuis of tijdens het winkelen. Discriminatie verhindert zo dat mensen op een normale manier hun dagdagelijkse leven kunnen leiden.

En daar blijft het niet bij: personen die zich gediscrimineerd voelen, hebben een hogere kans op onder andere hart- en vaatziekten, depressie en eetstoornissen. Kortom, discriminatie maakt ziek.

Daarnaast leidt discriminatie ook tot economische problemen. Discriminatie zorgt in de eerste plaats voor oneerlijke concurrentie met uitzendkantoren, werkgevers en vastgoedmakelaars die het wel goed menen. Veel van deze bedrijven hebben immers te kampen met discriminerende vragen van klanten, genre: 'Gelieve geen allochtoon te sturen', 'Liefst geen vijftigplussers' of 'Ik wil geen leefloner in mijn appartement'. Wanneer het bedrijf daarop afwijzend reageert, antwoordt de klant doodleuk dat hij dan wel naar de concurrentie stapt. Dat is fundamenteel oneerlijk.

Maar op de lange termijn doen ook de bedrijven die wel discrimineren het economisch minder goed. Uit een Amerikaanse studie blijkt bijvoorbeeld dat bedrijven die bij aanwerving discrimineren, dubbel zo veel kans hebben om failliet te gaan dan bedrijven die niet discrimineren. De reden daarvoor is dat ze door hun discriminatie niet altijd de beste werknemers aannemen, waardoor ze op termijn een concurrentienadeel krijgen. Bedrijven zorgen ook beter voor een niet-discriminerende werkomgeving voor hun werknemers. Etnische minderheden blijken bijvoorbeeld vaker afwezig te zijn en minder snel en accuraat te werken wanneer hun personeelsverantwoordelijke een negatieve houding ten opzichte van hen heeft.

Maar het grootste slachtoffer van discriminatie is misschien wel de samenleving in zijn geheel. Door discriminatie verspillen we handenvol talent dat we op onze arbeidsmarkt broodnodig hebben om de vergrijzing en de sociale zekerheid te betalen.

Daarnaast tast discriminatie de sociale cohesie van onze maatschappij aan. Wanneer je vaak gediscrimineerd wordt en daardoor het gevoel krijgt dat je minder waard bent dan anderen, dan voel je je minder deel van de samenleving. Dat kan tot meer sociale isolatie leiden en in het ergste geval zelfs tot rebellie tegen die samenleving. Het is om deze reden dat discriminatie in verband gebracht wordt met gewelddadige vormen van religieuze radicalisering bij jongeren.

De conclusie is dan ook glashelder: discriminatie brengt de gezondheid van mens en maatschappij ernstige schade toe.

De vraag is bijgevolg niet waarom we er iets aan moeten doen, maar wel wat?

 

**

Pieter-Paul Verhaeghe, Liever Sandra dan Samira?, EPO, 2017. 

Op woensdag 6 december om 19u30 wordt het boek voorgesteld in TOKO139. Auteur Pieter-Paul Verhaeghe gaat er in gesprek met Sarah Scheepers, Imade Anouri en Dounia