Mensen met een migratiegrond kwamen mij als eersten vertellen dat ze het heel goed vonden dat het probleem door het programma onder de aandacht is gekomen: het is echt wel zo.
Jan Bergs is leerkracht in een school in Antwerpen. Voor het VRT-programma Koppen voerde hij het Blauwe Ogen/Bruine Ogen Experiment van Jane Elliott voor het eerst in Europa uit, een experiment waarbij de klasgroep in twee groepen verdeeld wordt. Een dag wordt de ene groep uitdrukkelijk en systematisch bevoordeeld en de andere benadeeld en een dag later worden de rollen omgekeerd. Het werd een boeiend gesprek over het experiment en over lesgeven in het algemeen in de 21steeeuw.
Kif Kif: Hoe is de nieuwe uitvoering van het experiment van Jane Elliott ontstaan?
Jan Bergs: De VRT heeft mij gecontacteerd om aan het experiment mee te werken. Het idee leefde bij de VRT-redactie al een tijdje om wat Jane Elliott gedaan had ook hier over te doen. Een kind in mijn klas presenteert af en toe een item op Karrewiet en zo kwamen ze bij mij terecht. Ze hebben mij een paar maanden vooraf opgebeld om mij het project voor te stellen. Ik mocht erover nadenken en heb in die periode toestemming gevraagd aan mijn directie, de inrichtende macht en de dienst communicatie. En zo ben ik erin gerold. Het is zeker niet mijn initiatief, maar het was wel een kans die voorbij kwam die ik met twee handen heb aangenomen.
Kif Kif: Waarom bent u er zo graag op ingegaan?
Jan Bergs: Ik doe altijd graag iets nieuws, maar ik was er vooral van overtuigd dat dit project echt een meerwaarde kon zijn voor mijn klas. Het leek me goed om dit met de kinderen te doen, om te zien waar we zouden landen en wat ze ervan zouden leren. En ja hoor, na een kwartiertje was iedereen de camera’s in de klas vergeten. Alles verliep heel naturel.
Kif Kif: Hebt u veel feedback, opmerkingen of commentaar gekregen?
Jan Bergs: De directie en de inrichtende macht hebben me veel complimenten gegeven. Maar de commentaar op het project was zeker niet alleen positief. Er zijn mensen die alles heel manipulatief vinden, die het experiment onderuithalen omdat het wetenschappelijk volkomen ongefundeerd zou zijn. Het experiment was een belevingsproef, waarvan we op voorhand nooit pretendeerden dat het wetenschappelijk zou zijn. We hebben een klasklimaat gecreëerd waarbij er een duidelijke scheidingslijn getrokken werd tussen twee groepen, zoals dat soms ook in de maatschappij gebeurt. En we hebben de dingen dan verder laten gebeuren. Er waren duidelijke spelregels, waaraan we ons strikt hielden. Alles wat je ziet in het programma is echt: we hebben de kinderen nooit gezegd hoe ze moesten reageren of wat ze moesten doen. Blijkbaar zijn er mensen die denken dat alles ingeoefend, ingestudeerd of uitgelokt was.
Een van de grootste kritieken is dat we ingespeeld hebben op typisch menselijk gedrag: wanneer er een scheidingslijn komt met aan de ene kant een “goede” groep en aan de andere een “slechte”, dan zouden mensen zich daarnaar gedragen.
Wat vooral naar voor komt uit de commentaar is dat we wrevel hebben opgewekt, omdat het beeld in het programma afbreuk doet aan het idee dat het allemaal zo erg niet is. Maar ik ben ervan overtuigd dat het erger is dan vroeger. Ik dacht ook dat we vooruitgang hadden geboekt: zo werden politieke partijen die extreem rechts waren bijvoorbeeld uit het veld gespeeld. Da’s allemaal mooi en goed, maar de problemen zijn echt nog groot. Zo kwamen mensen met een migratiegrond mij als eersten vertellen dat ze het heel goed vonden dat het probleem door het programma onder de aandacht is gekomen: het is echt wel zo.
Maar ik heb het gevoel dat de Vlaming in het algemeen op zijn tenen is getrapt. Het was niet de bedoeling om mensen met de vinger te wijzen. Maar je keutert blijkbaar in een open wonde en dat is niet aangenaam. Je ziet het gebeuren en er zijn maar weinig mensen die toegeven dat het erger is dan wordt aangenomen. Dat heeft niet met expliciet racisme te maken, omdat we veel dingen onbewust doen. En dan kom je op dat spoor van dat typisch menselijk gedrag, dat bij ons ingebakken zit in wie we zijn, dat stuurt ons onbewust in een bepaalde richting. Moeten we daar direct de stempel racisme op kleven? Volgens mij moet je die vraag niet beantwoorden, maar moet je wel bewust je gedrag onder de loep nemen: kan ik mijn eigen gedrag bijsturen?
Kif Kif: Jane Elliott was destijds geschokt om te zien hoe leerlingen die voordien heel aardig en beleefd waren plots veranderden in echte etterbakjes, potentaatjes. Hebt u dat ook zien gebeuren in uw klas?
Jan Bergs: Dat viel nogal mee. Er is niet gevochten, er werd geen ruzie gemaakt. Sommige kinderen uit de superieure groep etaleerden hun privileges wel heel graag aan de anderen. Maar ze gingen niet lijnrecht tegen de anderen in. Je stelt de groepen samen op basis van de kleur van hun ogen, niet op basis van hun persoonlijkheid. Maar de groep van de blauwe ogen was duidelijk mondiger en de andere meer timide. Er gingen ook leerlingen in verzet: “Wij pikken dit niet, we zijn het niet eens met de spelregels en hebben daar ook niet voor gekozen.” Maar sommigen kropen echt in hun schulp, zaten met hangende schoudertjes om gewoon in de luwte te liggen. Die kinderen wisten dat ik hen niet ging helpen of hen een sneer zou geven, en dus zeiden ze op den duur niks meer. De anders zo sportieve leerlingen gingen tijdens de turnles niet over de bok, terwijl ze er op een gewone klasdag op zouden staan dansen.
Kif Kif: Bent u ervan geschrokken dat de spelregels na een dag al zo’n grote impact hadden op de kinderen?
Jan Bergs: Ja. Ik had het werk van Jane Elliott wel gelezen, was dus voorbereid, maar had het idee dat alles in die vijftig jaar wel veranderd zou zijn. Destijds bij Elliott in de jaren 60 waren dat allemaal brave, blanke kindjes uit zo’n klein Amerikaans dorpje, van een heel andere generatie dan nu. In de huidige stedelijke context durven kinderen hun gedacht te zeggen en ik vroeg mij af wat het verschil zou zijn. En toch was de impact op het gedrag van de leerlingen er heel snel.
Kif Kif: In uw klas zitten kinderen met een migratieachtergrond. Hoe hebben zij het project ervaren?
Jan Bergs: Die kinderen hebben al een voorgeschiedenis door wat ze hebben meegemaakt of door wat hun ouders vertellen. Maar op school merk ik daar weinig van. Ze zitten in de klasgroep en zijn wie ze zijn. Het contact tussen verschillende kinderen verloopt in de crèche goed, ook in de kleuterklas en de lagere school. Het zou fijn zijn mocht dit contact heel hun leven zo blijven. Maar er moet blijkbaar een moment komen waarop de dingen veranderen. Maar de kinderen met een migratieachtergrond zijn tijdens het project mee in de groep gegaan.
Een jongen met zo’n voorgeschiedenis kwam ’s avonds thuis en vertelde zijn ouders dat hij dit project echt zo haatte: “Ik wist het antwoord en de meester reageert daar dan niet op. Ik zat nooit recht genoeg.” Hij legde zich niet bij de situatie neer. Hij was echt kwaad, da’s goed.
Kif Kif: Werden de kinderen van de ene dag op de andere, zonder uitleg, aan die oefening onderworpen?
Jan Bergs: ’s Ochtends kwamen ze op school en had ik een klasgesprek met hen over racisme, discriminatie, over wij-zij-denken. Daarna vroeg ik hen om mee te doen aan een rollenspel waarin ze in groepen zouden verdeeld worden, waarbij een groep veel meer mag dan de andere. “Zien jullie dat zitten?”, was de belangrijke vraag. Daarna werden de spelregels uitgelegd, wat de blauwe-ogen-groep wel mocht en die met de bruine ogen niet. En toen zijn we van start gegaan.
Kif Kif: Hoe ging het daarna met je leerlingen? Veel kijkers hadden met hen te doen. Hebben ze volgens jou geleden onder het experiment?
Jan Bergs: Die commentaar is er zo met de haren bij getrokken. Het lijkt alsof we de kinderen aan een of andere marteling hebben onderworpen. Het waren twee dagen en na die periode kwam ik terug in de klas als de leraar van voorheen. Na de eerste dag zelfs heb ik tijd genomen om met de kinderen door te nemen wat ze allemaal hadden meegemaakt. Daar konden ze heel goed hun frustraties laten blijken, als dat nodig was. Ze wisten ook dat de “inferieure” behandeling maar een dag zou duren. Ze zijn met een goed gevoel naar huis vertrokken en hadden allemaal goed geslapen. De ouders waren ook goed en lang vooraf ingelicht, ze gaven uiteraard ook hun toestemming en wisten dat hun kind thuis zou komen met verhalen over hoe anders het eraan toe was gegaan in de klas.
Kif Kif: Kon u zich gemakkelijk inleven in die nieuwe rol als leerkracht? Bent u over uw grens gegaan?
Jan Bergs: Het heeft me bloed, zweet en tranen gekost. In die twee dagen ben ik systematisch over mijn persoonlijke grens moeten gaan. Ik zit absoluut niet zo in mekaar. Gelukkig werd ik gecoacht met een oortje door iemand die op gepaste momenten zei wanneer ik nog een stapje verder moest gaan. Dat zou ik nooit uit mezelf gedaan hebben. Twee tegennatuurlijke dagen voor mij.
Maar ik moest blijven doorgaan, ik mocht niet opgeven, omdat het heel belangrijk is dat beide groepen de twee rollen ervaren tijdens het experiment, om zo om een vorm van wederzijds respect te verwerven. Ze leren wat de andere groep voelt, ze kennen hun situatie. Dat is iets wat op dit ogenblik in onze maatschappij moeilijk ligt. Wij, als blanke welstellende middenklasse, begrijpen mensen met een migratieachtergrond dikwijls niet. We zien de dingen niet gebeuren vanuit onze comfortabele context en vinden dan plots wat een ander meemaakt heel relatief. Maar wacht tot je jongeren tegenkomt met een kleurtje die geen werk vinden enkel op basis van hun achternaam, dat is volgens mij niet meer “relatief”. Dan ben je bezig met mensen het leven zuur te maken.
De proef correct uitvoeren tot op het einde is dus heel belangrijk voor dit experiment. Als je halverwege zou stoppen, omdat je het als leerkracht na een halve dag niet meer ziet zitten, zou je juist brokken maken. Daarom moet het niet in een leerplan terechtkomen als verplichte kost voor elke leerling, want niet elke leerkracht kan de coaching krijgen die nodig is. Dit verplichten brengt ook praktische problemen met zich mee. Maar ook de ouders moeten de keuze krijgen om hun kind al dan niet te laten deelnemen aan deze proef. Het is iets waarmee je voorzichtig moet zijn, want je creëert in je klas een context waarvoor ouders hun kinderen misschien willen beschermen. Het is misschien wel een idee om het te verplichten voor kandidaat-leerkrachten tijdens hun opleiding.
Kif Kif: In april verscheen er in De Standaard een artikel waarin twee afgestudeerde leerkrachten getuigden over hun moeizame zoektocht naar werk: het beroep was blijkbaar geen knelpuntberoep meer. Maar in de steden komen scholen leerkrachten tekort om alle plaatsen in te vullen. Daarvoor hadden de jongafgestudeerden geen interesse. Wat vindt u daarvan?
Jan Bergs: Ik begrijp dat mensen omwille van praktische overwegingen niet naar de stad willen komen. Pendelen is niet altijd fijn en niet iedereen wil in de stad wonen. Maar les geven in de stad is volgens mij een serieuze en boeiende uitdaging. Je leert er enorm veel van. Tijdens mijn opleiding heb ik stage gelopen in het dorp in de Kempen waar ik met mijn ouders woonde. Dat is niet te vergelijken met wat ik nu doe: da’s gewoon een andere sfeer, gemoedelijker, dorpser. Je hebt dezelfde achtergrond als je leerlingen. Anderzijds is armoede minder zichtbaar: je weet niet welke kinderen arm zijn. Misschien moet aandacht voor gevoelige thema’s als armoede tijdens de lerarenopleiding meer aan bod komen. Het belang en de impact van iets als armoede op een kind wordt volgens mij wel onderschat. Jonge mensen die aan een lerarenopleiding beginnen moeten daar tijd in investeren, het is iets waarmee zij waarschijnlijk niet vertrouwd zijn.
Het is uiteraard belangrijk dat kandaat-leerkrachten de leerinhouden begrijpen en goed kunnen lesgeven. Maar je kan maar zo goed lesgeven als dat je de kinderen in je klas begrijpt. Als je de verschillen en de gevoeligheden bij de kinderen niet ziet, dan bak je er niks van. Je kan eenentwintig kinderen niet meer als één geheel behandelen. Differentiëren op het vlak van leerstof en ook in tempo is allemaal leerinhoudelijk, maar ’s morgens kan je sommige kinderen ook best even de tijd geven om van context te wisselen: ik kom van thuis waar ik eigenlijk niet graag ben en ik zit nu in de klas bij mijn vrienden waar ik wel graag ben. Tijd geven is echt nodig, ook als een kind door het lint gaat. Dan moet je nagaan waarom dat gebeurt, dat is nooit zonder aanleiding en heeft zelden of nooit met een slecht karakter te maken. Dan mag je niet zomaar aan je les beginnen, want dan zal je veel meer werk hebben om de brokken te lijmen. Je moet begrip tonen, maar anderzijds ook aangeven dat je wel nog van alles van hen blijft verwachten: “Je krijgt tijd, maar ik wil wel dat je dat en dat afwerkt.” Dat is zo belangrijk!
Kif Kif: U kon zonder belemmering deelnemen aan een maatschappelijk gevoelig experiment. Volgens mij moest u niet vrezen voor uw job. U mocht voor uw mening uitkomen. Maar een Kif Kif-vrijwilliger, ook tewerkgesteld in het onderwijs, publiceert geregeld artikels op de website van de organisatie. Zij krijgt daar commentaar op van haar directie en haar bijdragen hebben een invloed op de opdracht die ze krijgt. Wat vindt u hiervan?
Jan Bergs: Tijdens de uitzending van Terzake heb ik dat ook gemerkt. Ik zat tegenover een sociologe van Turkse origine. Het eerste wat er over haar bijdrage op de sociale media op tafel kwam was: “Het is iemand van SP-A signatuur”, “Een links complot van de VRT tegen rechts en tegen de huidige machthebbers.” Over mij zijn zulke zaken niet gezegd. Maar vanaf het ogenblik dat er iemand aan bod komt met een ander kleurtje, met een andere achtergrond, wordt dat gelijk een stok om mee te kunnen kloppen.
Kif Kif: Een laatste vraag: met alles wat u hebt ervaren, zou u opnieuw deelnemen aan het Blauwe Ogen/Bruine Ogen Experiment?
Jan Bergs: (zonder nadenken)Ja. Ik zie het als waardevol. En nu de storm is gaan liggen en ik de kritieken naast elkaar leg, merk ik dat onderzoekers er vooral moeite mee hadden. Ook een aantal collega-leerkrachten vonden dat het wat te ver ging. Maar dat is een minderheid, want er waren collega’s die de uitzending wilden herbekijken met de kinderen, of die wilden gaan samenzitten om het experiment in hun school over te doen. Vanuit het veld is er wel vraag naar.
Om dit experiment zelf op andere scholen te coachen is niet aan de orde, misschien later in mijn leven wel. Misschien deel ik mijn ervaring wel ooit in een lerarenopleiding. Tot zevenzestig voor de klas staan is nog lang. Ik ben niet iemand die heel zijn leven hetzelfde kan doen, maar ben altijd op zoek naar variatie en zal op een bepaald moment knopen moeten doorhakken om een andere weg in te slaan. Maar nu zit ik goed waar ik zit, want dit is allemaal gebeurd in het eerste jaar dat ik op deze school lesgeef. Mijn entree is wel gemaakt, denk ik (lacht).Ik wil mijn school mee vorm geven, het is een nieuwe school en volgend jaar richt ik mee de zesde klas op. Een boeiend project waar nog veel uitdagingen liggen!