Misschien moet ik niet over Adil schrijven. Ik kende hem niet, en ik weet niet wat er in Anderlecht exact gebeurde. Het onderzoek loopt nog. Maar dat is het net. De berichtgeving over slachtoffers van politieconfrontaties is bijna altijd gehuld in mysterie. Je krijgt dan woord tegen woord en het onderzoek duurt vaak zo lang dat het nieuws over de dood samen met het slachtoffer sterft. Op die manier worden de reële, achterliggende verhalen uiteindelijk nooit verteld. Uitgeschreeuwde boosheid en verdriet worden bedekt met een mantel van afwachterij en het-fijne-er-niet-van-weten. Dat is soms terecht, maar even vaak een manier om het sociale onrecht die ons veiligheidsapparaat in stand houdt, te verbergen en te verdedigen.
Ik werkte acht jaar lang in het jeudgwerk. De relatie tussen de politie en jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie was er één van mijn kernthema’s. Dat een jongen als Adil het eerste slachtoffer was van de handhaving rond de coronamaatregelen, verwondert me dan ook niet. Hij was jong, had een migratieachtergrond en was afkomstig uit een volksbuurt.
Wat we wel weten
Wat we wel weten: hij zette de vlucht in op het moment dat hij de politie zag komen. Volgens zijn vrienden op Facebook was hij bang, en geen crimineel. Het is een gekend fenomeen bij mensen die werken met jongeren die vaak met de politie in aanraking komen: hoewel het erg gevaarlijk is, rennen of rijden jongeren er van weg ook zonder dat ze een strafbaar feit gepleegd hebben. Ze vluchten niet uit schrik om betrapt te worden, maar omdat ze weten wat een confrontatie met de politie inhoudt: identiteitscontrole, boetes, meegenomen worden naar het politiekantoor, en boze ouders. Wat er gebeurd is met Adil is het worst case scenario waar menig jeugdwerker zijn hart voor vasthoudt.
Groepen die voor de coronacrisis al te maken kregen met overpolicing en etnische profilering, hebben het ook nu het hardst te verduren.
Thomas Devos, die het straathoekwerk van de organisatie Jes coördineert in Brussel en het terrein van binnenuit kent, somt in een druk gelezen opiniestuk een huiveringwekkende lijst van zeer gelijkaardige gebeurtenissen op: “Vorige zomer werd Mehdi doodgereden aan het Centraal Station. Ongeluk. Vorige winter werden twee jongeren van hun scooter gereden in Molenbeek. Ongeluk. In 2017 werd een jong koppel in de Louizatunnel van hun motor afgereden. Ongeluk.”
Kortom: groepen die voor de coronacrisis al te maken kregen met overpolicing en etnische profilering, hebben het ook nu het hardst te verduren.
Gebrek aan transparantie
Jammer genoeg blijven we op dat vlak al te vaak hangen in anekdotiek. Vaak vraagt men om meer cijfers en bewijzen. Maar die zijn er niet. Tot nog toe zijn we al te zeer aangewezen op getuigenissen. En die getuigenissen komen van mensen die veelal weggezet worden als ongeloofwaardig omwille van hun leeftijd, achtergrond, ideologische overtuiging of relatie met het slachtoffer. Voeg daarbij angst van slachtoffers om klacht in te dienen, een taboe op het registreren van etnische data bij de politie en onwil om grondig cijfermateriaal te verzamelen en dan mag het niet verwonderen dat er in dit dossier een totaal gebrek aan transparantie heerst.
Het is een grote bron van frustratie voor mensen in het veld. Beleidsmakers verschuilen zich achter een masker van rationaliteit en objectiviteit: een gebrek aan data, lage klachtencijfers en interne onderzoeken die geheim worden gehouden of waar we niets wijzer uit worden wanneer men ze wel openbaar maakt.
Het vraagt blijkbaar veel moed om problemen zoals etnisch profileren grondig te bespreken. De voorstellen van middenveldorganisaties en mensenrechtenactivisten liggen nochtans al jaren klaar.
De rol van de media en politiek
De media spelen in dit alles eveneens een belangrijke rol. Vaak presenteren ze de communicatie van de politie als de officiële versie van wat er gebeurde, ook al is de politie betrokken partij. Mededelingen van politiewoordvoerders en burgemeesters worden zonder verdere kritische vragen overgenomen in krantenartikels. Op sociale mediapagina’s van de nieuwsmedia stromen de racistische en ontmenselijkende reacties binnen, zoals steeds wanneer jongeren met migratieachtergrond een tragische dood sterven.
Het vraagt blijkbaar veel moed om problemen zoals etnisch profileren grondig te bespreken. Dat merken we ook op politiek vlak. Want in beleidskringen wordt het slechts bijzonder schoorvoetend op de agenda gezet. De voorstellen van middenveldorganisaties en mensenrechtenactivisten liggen nochtans al jaren klaar. De reacties van Pascal Smet, en in mindere mate ook van Minister Benjamin Dalle, na de dood van Adil zijn op dat vlak dan ook lichtjes hoopgevend. De vraag is alleen of zij hun inzichten ook willen en kunnen omzetten in concreet beleid.
Hoe lang nog wachten?
Uiteindelijk kunnen we ons dan ook de vraag stellen of we opnieuw moeten wachten tot onderzoek de ware toedracht aan het licht brengt. Want het gaat niet om deze ene specifieke en schrijnende gebeurtenis. Een onderzoek naar individuele schuld is niet hetzelfde als een onderzoek naar de structuren die ongelijkheid reproduceren. Of er bij de dood van Adil sprake was van etnisch profileren of niet, dat zal de toekomst inderdaad uitwijzen. Maar dat neemt niet weg dat het debat dat er nu rond ontstaat terechte vragen oproept.
Wie vindt dat we opnieuw het onderzoek moeten afwachten vooraleer we die terechte vragen bespreken, leg ik dan ook de volgende vragen voor: hoe lang moeten we nog wachten op het onderzoek dat de systeemfouten binnen de politie blootlegt? Hoe lang zal het nog duren vooraleer men onderzoekt of de patronen die al jaren aangeklaagd worden meer zijn dan buikgevoelens? En hoe is het mogelijk dat het Comité P, na alle signalen van mensenrechtenorganisaties, nog steeds geen onderzoek uitvoerde naar etnische profilering en bias bij de politiediensten?