Waar in Nederland juist het idee is dat we allemaal verschillend zijn en dat ons sterk maakt, is het in Frankrijk het omgekeerde: we zijn allemaal hetzelfde en dat maakt ons sterk.
'Een Nederlander, die loopt met zijn schoenen het huis in, die luistert alleen maar Nederlandse muziek, die eet alleen maar varkensvlees.'
'Turken en Marokkanen, wat is het verschil? Een Turk is ongeveer hetzelfde als een Marokkaan, en dat zijn criminelen. En bovendien zijn het moslims, een pot nat.'
'Surinamer, vieze neger!'
'Meer Marokkanen, minder Surinamers!'
'Turken zijn arrogant.'
'De Marokkanen verpesten het voor ons, Turken'
'Hollander, haram!'
Dit is slechts een kleine greep uit de uitspraken van jongeren uit Osdorp (Amsterdam-West), die socioloog Corina Duijndam tijdens haar onderzoek tegenkwam. De verhalen achter deze uitspraken, aangevuld met herinneringen zijn een boek waard, besefte Duijndam toen ze in een klein kamertje in een Parijse banlieue verbleef. Ze vergelijkt de verhalen van de jongeren uit Osdorp met die uit Parijs en ontdekt opmerkelijke verschillen.
Osdorp, waar het eerste deel van haar onderzoek plaatsvindt, is een achterstandswijk waar 90% van de bewoners een 'andere' etnische achtergrond heeft en de armoede en werkloosheidscijfers hoog zijn. Duijndam verblijft er een jaar en organiseert tal van culturele activiteiten voor de jongeren uit de buurt. Zo begeleid ze de jongeren bij hun huiswerk en organiseert dans -en filmavonden. De interactie tussen verschillende culturele groepen in Osdorp, zo merkt ze op, wordt vaak gekleurd door 'onbekendheid, onbegrip, wantrouwen en vooroordelen'. Men blijft het liefst zo ver mogelijk bij elkaar vandaan.
Duijndam ontdekt dat in Nederland voornamelijk langs etnische lijnen wordt gekeken. Subsidiestromen gingen lange tijd dan ook per etniciteit met de achterliggende gedachte dat men binnen de eigen groep sneller emancipeerde en vervolgens ook integreerde. Dit onderscheid in woord kan, zo laat Duijndam zien, verstrekkende gevolgen hebben voor het ervaren van de werkelijkheid.
Na een jaar in Osdorp voert ze het tweede deel van haar onderzoek voor de Vrije Universiteit van Amsterdam uit in Parijs. Ze verblijft in Cité des Nuages, waar veel grote gezinnen in kleine huisjes wonen. Hier gaat ze aan de slag als assistent lerares Engels. Direct vallen haar al grote verschillen op met Nederland. Zo is in Frankrijk de subsidie juist niet gericht op per groep, met de gedachte dat je allemaal Frans bent, het 'egalitaire principe'. Je hebt daar wel weer de onderverdeling in les Noirs, les Arabs en les Blancs. Maar in de eerste plaats ben je Fransman en dat wordt ver doorgevoerd. Het is in Frankrijk zelfs verboden om etniciteit te vermelden in onderzoek, media en politiek juist vanwege de stigmatiserende werking. Een woord als allochtoon bestaat daar simpelweg niet.
Waar in Nederland juist het idee is dat we allemaal verschillend zijn en dat ons sterk maakt, is het in Frankrijk het omgekeerde: we zijn allemaal hetzelfde en dat maakt ons sterk. Dit illustreert Duijndam door de verschillende manieren waarop de Franse en Nederlandse jongeren zichzelf presenteren. Nederlandse jongeren noemen zich in de eerste plaats Marokkaan en Moslim terwijl de Franse jongeren zich Fransman noemen en, opvallend, direct daarna de wijk waarin ze wonen, waar vaak een soort familiegevoel heerst. De 'anderen' dat zijn de Fransen uit het centrum van Parijs, terwijl in Osdorp de autochtone Nederlander (tata genoemd) wordt gezien als 'de ander'.
Wat haar studie zo uniek maakt is de hoeveelheid veldwerk waar ze zich op beroept. Waar andere onderzoeken zich enkel baseren op literatuur en statistieken gaat Duijndam de achterstandswijken in om er te wonen en zo een intieme en persoonlijke inkijk te geven in de levens van haar bestudeerde onderwerp. Daar gaat ze ver in. In haar krappe kamer in Osdorp komen groepen kinderen te pas en te onpas bij haar over de vloer en in Parijs woont ze in een, zoals ze het zelf noemt, 'kast'. Een ruimte van twee bij twee vierkante meter zonder raam waar alleen een bed past.
Door er middenin te zitten en zich op te stellen als vriendin ontstaat er vaak een vertrouwensband met de jongeren. Hierdoor maakt ze inzichtelijk hoe de jongeren met elkaar communiceren en krijg je het verhaal van binnenuit. Begrijpelijk dat dat soms ook wringt. Ze ervaart het, zo laat ze weten als een dubbelrol, waarbij ze vriendin en onderzoeker tegelijkertijd is.
Tegelijkertijd is dat ook de kracht van het onderzoek. Duijndam neemt uitgebreid de tijd om de jongeren te leren kennen en laat zich onderdompelen in hun belevingswereld. Dat levert een uitzonderlijk intiem en urgent verslag op. 'Dit boek is nooit af', laat ze in haar inleiding weten, en zo is dat.