Islamofobie is net zoals antisemitisme, een vorm van racisme. Men tracht dat vaak te verhullen door te stellen dat het niet om biologische kenmerken en wel om religieuze. Wezenlijk maakt dat nochtans niet uit. Net zoals je cultureel kan racialiseren, kan je religieus racialiseren.
Wanneer iemand stelt dat ‘islamofobie geen vorm van racisme is omdat moslims geen ras zijn, maar aanhangers van een specifiek geloof’, dan is zo’n opmerking eigenlijk slechts zinnig als men daadwerkelijk gelooft dat de men mensen kan onderverdelen in duidelijk van elkaar te onderscheiden rassen. Men stelt dan immers dat ‘racisme’ enkel van toepassing kan zijn wanneer men op anderen neerkijkt of hen discrimineert omwille van hun ‘raciale kenmerken’. Het idee dat mensen in ‘rassen’ kunnen onderverdeeld worden is, wetenschappelijk gesproken, echter allang achterhaald. Maar waarom wordt zo’n uitspraak dan toch zo vaak herhaald?
Drie boodschappen die in deze mythe verscholen zitten
Het standpunt ‘islam is geen ras’ kan op drie manieren begrepen worden.
Allereerst houdt het een veroordeling in van racisme zelf. Het is tegenwoordig in brede kring nu eenmaal niet geaccepteerd om racistische standpunten te uiten. Het idee dat racisme niet door de beugel kan is sterk geïnternaliseerd waardoor mensen beledigd zijn wanneer hen gezegd wordt dat ze racistische uitspraken doen. Wanneer men stelt dat ‘islamofobie geen racisme’ is, probeert men zichzelf bijgevolg te vrijwaren van ‘racismebeschuldiging’ door te verduidelijken dat het ‘om iets anders gaat’ (zoals, bijvoorbeeld, om godsdienstkritiek). Dit komt mede doordat veel mensen denken dat racisme alleen te maken heeft met discriminatie op basis van lichaamskenmerken zoals huidskleur en dat discriminatie naar aanleiding van religieuze of culturele kenmerken bijgevolg geen racisme kan zijn.
Ten tweede bevestigt het impliciet de moderne opvatting dat van religie een kwestie van vrije keuze is. Moslims kiezen voor islam en, zo veronderstelt men, dat is een slechte zaak want moslims en islam (in hun abstracte, gegeneraliseerde geheel) staan op gespannen voet met ‘onze cultuur’. Anders gezegd: door te kiezen voor islam, kiezen ze tegen integratie. Meer nog, door te kiezen voor islam, bedreigen ze onze cultuur met islamisering. Dat laatste ziet men dan als een bijzonder slechte zaak aangezien ‘de eigen cultuur’ beter en superieur is.
Dat is in wezen natuurlijk een paradoxale opvatting. Aan de ene kant beschouwt men de ‘eigen cultuur’ als ‘evident superieur’ aan islam, maar tegelijkertijd is die cultuur ook zeer kwetsbaar ten opzichte van diezelfde islam. Om dat aan te tonen worden meestal voorbeelden gegeven van zaken als eerwraak, vrouwenbesnijdenis en andere vormen van geweld, intolerantie en vrouwenonderdrukking die typisch zouden zijn voor islam. Wanneer mensen kiezen om moslim te zijn, zouden ze bijgevolg ook snel voor dat soort zaken kiezen.
Dat brengt ons meteen tot een derde element, namelijk de opvatting dat datgene wat moslims doen het resultaat is van die islam, ongeacht de geloofsbeleving en -praktijk van het individu zelf. Niet hun raciale kenmerken maar hun geloofsovertuiging zou hen daar per definitie toe brengen.
We doen er goed aan om deze paradoxen rond islam en vrije keuze wat verder uit te spitten. Dat kan ons immers helpen om tot de diepere kern van islamofobe discours door te dringen.
Ook dit is een paradoxale opvatting: enerzijds wordt islam gezien als kwestie van vrije keuze anderzijds worden de labels ‘islam’ en ‘moslims’ zo ingevuld dat de concrete opvattingen en praktijken van moslims er totaal niet toe doen – behalve dan de opvattingen en praktijken van sommige moslims die het negatieve beeld bevestigen, want die worden telkens opnieuw aangehaald om aan te tonen dat alle moslims zo zijn.
We doen er goed aan om deze paradoxen rond islam en vrije keuze wat verder uit te spitten. Dat kan ons immers helpen om tot de diepere kern van islamofobe discours door te dringen.
Islam en vrije keuze
Het idee dat men er voor kiest om al dan niet moslim te zijn wordt in debatten vaak naar voor geschoven om aan te geven dat islamofobie daardoor een totaal andere categorie zou zijn dan racisme, seksisme, xenofobie of homofobie. Men kan er immers niet voor kiezen welke kleur men heeft, of men vrouw is, of men uit het buitenland komt, of men homo is. In het geval van racisme, xenofobie en homofobie worden mensen bijgevolg geviseerd en gediscrimineerd om sommige van hun onvermijdelijke eigenschappen. Moslims daarentegen, zouden veeleer een keuze maken voor een specifiek soort ‘ideologie’.
Hoewel een dergelijk onderscheid tot op zekere hoogte relevant is, ligt het in werkelijkheid toch een pak genuanceerder. Voor de maatschappelijke debatten over islam en moslims, voor het beleid, en voor alledaagse vormen van discriminatie doet het er immers niet veel toe wat de positie van het individu is. Specifieke groepen zoals Marokkaanse, Turkse en Iraanse Nederlanders worden vaak als moslim gezien, deels op basis van hun familiale herkomst, deels op basis van hun uiterlijk (huidskleur of kleding), deels op basis van hun culturele gewoonten. Met andere woorden, individuen worden als moslim gedefinieerd en gemarkeerd doordat anderen specifieke signalen als ‘islamitisch’ percipiëren. De lichamen en gewoonten van individuen die tot bepaalde culturele groepen behoren, worden daardoor als het ware met een highlighter gemarkeerd en het woord ‘islam’ wordt op hun voorhoofd geschreven. In de bespreking van de tweede mythe verwezen we op dat vlak naar bijzonder tekenende voorbeelden van mensen die geen moslim zijn maar wel als moslim geviseerd werden.
Het idee van vrije keuze doet er op zo’n moment maar heel weinig toe en is vaak een schijnargument. Dat merk je ook aan andere facetten van islamofobe discours. Het is bijvoorbeeld een typische islamofobe kritiek om te stellen dat islam een zeer dwingende religie is, zeker voor vrouwen aangezien vrouwen binnen de islam uiterst sterk onderdrukt zouden worden. Blijkbaar geldt het argument van ‘vrije keuze’ dan plots niet meer, want vanuit zo’n optiek is islam niet iets dat gekozen wordt maar veeleer iets dat wordt opgelegd.
Individuen worden als moslim gedefinieerd en gemarkeerd doordat anderen specifieke signalen als ‘islamitisch’ percipiëren. De lichamen en gewoonten van individuen die tot bepaalde culturele groepen behoren, worden daardoor als het ware met een highlighter gemarkeerd en het woord ‘islam’ wordt op hun voorhoofd geschreven.
Daarenboven laat de geschiedenis ook zien dat zelfs wanneer moslims zich bekeren tot, bijvoorbeeld, christendom, ze soms nog steeds slachtoffer kunnen worden van systematische vervolging omdat ze voorheen moslim waren en dat bijgevolg volgens de agressor ook blijven. Dat was bijvoorbeeld zo tijdens en na de val van Granada in 1492. Maar ook meer recent (en gelukkig minder gewelddadig) zien we hoe men op gelijkaardige wijze sommigen blijvend als ‘allochtoon’ benoemt, ook al zijn zij, hun ouders en soms zelfs hun grootouders in Nederland of België geboren. Hoe ‘autochtoon’ ze dus ook zijn, toch worden ze nog steeds als ‘die vreemde anderen’ gecategoriseerd.
Het is daarbij tevens van belang dat de focus in het publieke debat rond ‘integratie’ de laatste jaren sterk verschoof naar islam en dat de woorden ‘allochtoon’ en ‘moslim’ soms als schijnbaar inwisselbare categorieën worden gebruikt. Net zoals voor velen dus geldt ‘eens allochtoon, altijd allochtoon’, geldt evenzeer ‘eens moslim, altijd moslim’. De zelfdefinitie of de persoonlijke keuze van een individu doet er dan bitter weinig toe. Dat individu wordt immers door anderen ingedeeld in een welbepaalde groep en als lid van die groep geproblematiseerd.
Het zijn bijgevolg nooit moslims die wel of niet bepalen of zij onderdeel zijn van het integratie- of antiradicaliseringsbeleid. Sterker nog, het doet er niet eens toe of mensen zich identificeren met labels als ‘moslim’. Als men afkomstig is uit specifieke landen (of als je ouders of grootouders uit zo’n land komen) dan wordt men in het beleid, het maatschappelijke debat en het alledaagse leven aangesproken als moslim. Hoezo vrije keuze?
‘Keuze’ is hier dus niet het juiste sleutelwoord. ‘Macht’ is dat wel.
Islamofobie, macht en racisme
Het gaat bij islamofobie niet om het idee van ‘ras’. Het gaat ook niet louter om vooroordelen of stereotyperingen. Uiteindelijk gaat het om macht. Het doet er immers niet toe wat moslims van islam vinden of hoe ze die in het concrete en dagelijkse leven wel of niet praktiseren. Ze krijgen door sommigen sowieso een bepaalde definitie van ‘islam’ en ‘moslim’ opgelegd die erop neer komt dat islam in essentie anders zou zijn dan de eigen (Nederlandse, Franse, Vlaamse, Europese, …) cultuur. Diegenen die er een dergelijke visie op na houden maken bijgevolg een onderscheid tussen moslims en anderen op basis van hun eigen veronderstellingen over de islam en los van de invulling die vele moslims er zelf aan geven.
Het gaat bij islamofobie dus om een dominante groep, die de macht heeft om een hiërarchisch onderscheid te maken tussen die dominante groep en minderheden en de laatste te viseren op basis van ideeën over islam die vaak al eeuwenoude wortels hebben.
En daarmee zijn we wel degelijk terug op het terrein van racisme.
Racisme
In racistische theorieën hebben biologische en culturele (inclusief religieuze) argumenten altijd naast elkaar bestaan. Na de Tweede Wereldoorlog werden biologische argumenten naar de achtergrond gedrongen en werden culturele argumenten juist versterkt. Maar of het nu met biologische argumenten was of met culturele argumenten, op basis van bepaalde angsten, symbolen, stereotyperingen en doemscenario’s schepte en schept racisme steeds een verbeelding van ‘de ander’ die ‘ons’ zou bedreigen.
Het gaat bij islamofobie dus om een dominante groep, die de macht heeft om een hiërarchisch onderscheid te maken tussen die dominante groep en minderheden en de laatste te viseren op basis van ideeën over islam die vaak al eeuwenoude wortels hebben.
Racisme gaat dus om het ‘racialiseren’ van verschil door de dominante groep ten opzichte van de ondergeschikte groep. Dat ‘racialiseren’ hoeft echter niet per definitie te gaan over ‘ras’ in de strikt biologische betekenis. Het gaat er wel om dat men a) mensen in categorieën indeelt b) dat men daarbij vooral aangeeft wat verschillen tussen categorieën zouden zijn c) dat we die verschillen als logisch, natuurlijk en onveranderlijk zien en d) dat we die verschillen vervolgens generaliseren over alle individuen binnen die ‘geracialiseerde’ groep heen.
Als je het debat over islam en zeker het programma van de (extreem)rechtse populistische partijen – en soms ook van andere partijen – analyseert, zie je dat steeds dezelfde vier stappen worden gezet.
- Een groep die divers is in opleidingsniveau, in etnische herkomst en in politieke en religieuze overtuiging krijgt één label opgeplakt.
- Vervolgens wordt het gedrag van de mensen in deze groep verklaard op basis van een doembeeld van de islam, die per definitie intolerant, agressief en onverenigbaar zou zijn met het ideaalbeeld van het liberale en/of joods-christelijke Westen.
- Daar wordt dan een negatief waardeoordeel aangehangen: achterlijk, geitenneukers, niet horend bij ‘ons’.
- Tot slot wordt voorgeschreven hoe er met deze groep moet worden omgegaan: aanpassen, uitzetten, de-islamiseren.
Wanneer deze stappen maar genoeg herhaald worden, leiden ze tot een a priori negatieve invulling van het label dat wordt opgeplakt. Daarmee is de cirkel rond.
Kortom: een racistische visie gaat ervan uit dat mensen die van een ander ras of een andere cultuur zijn, ook ten gronde anders zijn en anders handelen – en dat ‘we’ dus ook anders met hen moeten omgaan. Wanneer daarbij de nadruk wordt gelegd op biologische argumenten, dan spreekt men veeleer over de zuiverheid van het ‘witte’ of ‘blanke’ ras en wanneer de nadruk wordt gelegd op cultuurargumenten dan spreekt men veeleer over ‘het behoud van de eigen cultuur’. Racisme is dus een vorm van macht uitoefenen over minderheden ten einde de status quo te handhaven en die minderheden zo min mogelijk toe te laten tot de ‘eigen’ groep.
In het geval van islamofobie gaat het om exact dezelfde dynamiek. Er wordt evenzeer een beeld geschapen van ‘de ander’ die ‘de puurheid’ van ‘de Westerse cultuur’ of ‘onze normen en waarden’ zou bedreigen. Vandaar ook dat het participeren van islamitische burgers, bijvoorbeeld door de bouw van een moskee als een vorm van ‘islamisering’ wordt geduid – wat negatief wordt bedoeld. Een dergelijke participatie en integratie is geen oplossing voor racistische politici en opiniemakers, maar juist het probleem want het tast het ideaalbeeld van de witte dominantie en cultuur aan. Islamofobie is daarmee, net zoals antisemitisme, een vorm van racisme.[1] Alleen tracht men dat vaak te verhullen door te stellen dat het niet om biologische kenmerken en wel om religieuze. Wezenlijk maakt dat nochtans niet uit. Net zoals je cultureel kan racialiseren (soms wel en soms niet verbonden met een vorm van biologisch racialiseren), kan je religieus racialiseren (soms wel en soms niet verbonden met een vorm van cultureel en/of biologisch racialiseren).
Racisme ontkennen
Door de mogelijkheid om te racialiseren aan de hand van religieus-culturele kenmerken te ontkennen, kunnen sommigen behoorlijk ongestraft allerlei generaliserende opmerkingen maken over een grote groep mensen. Een typisch voorbeeld daarvan is de wijze waarop men van alle moslims gaat eisen om afstand te nemen van de terreurdaden van een kleine groep. Want als ze dat niet doen, zouden ze daarmee bewijzen dat alle moslims inderdaad terreur goedkeuren. Met andere woorden, als moslim geldt dan niet dat je onschuldig bent tot het tegendeel bewezen wordt, maar wordt je per definitie als schuldig gezien tenzij je zelf het tegendeel op één of andere manier bewijst. Het gaat nog een stapje verder wanneer sommigen beweren dat moslims die niet voldoen aan het schrikbeeld dat over hen wordt opgehangen aan ‘taqiyya’ doen, d.w.z. dat ze zich willens en wetens als ‘gematigder’ voordoen terwijl ze in realiteit radicaal zijn, maar dat vakkundig wegsteken. Op zo’n moment gaat men immers in de plaats van moslims beslissen wat zij denken en doen, op basis van het eigen gegeneraliseerde beeld.
Racisme is dus een vorm van macht uitoefenen over minderheden ten einde de status quo te handhaven en die minderheden zo min mogelijk toe te laten tot de ‘eigen’ groep.
De stelling dat we in het geval van moslims niet kunnen spreken over ‘ras’ en er dus ook geen sprake is van racisme, past daarenboven binnen de ‘post-raciale conditie’ die dominant is in het denken over de Nederlandsen, Vlaamse of Europese identiteit. Deze ‘post-raciale conditie’ reduceert racisme enerzijds tot een focus op biologisch verschil en anderzijds tot uitwassen in de geschiedenis zoals slavernij en de Shoah. De veronderstelling is dat onze samenleving daaraan voorbij is. Zo wordt racisme in deze ‘post-raciale conditie’ als een individuele opvatting en een morele schuld gezien – met als gevolg dat antiracistisch werk vooral opgevat wordt als een soort ‘beschuldigende moraalpolitie’ en als een kwestie van gekwetste gevoelens die vandaag eigenlijk niet meer van belang zijn. Immers, aangezien we racisme achter ons gelaten hebben, is dat niet langer een groot maatschappelijk probleem en slechts iets waar individuen zich aan bezondigen. Dus als er al eens een racistisch getinte opmerking valt, dan ‘was het maar een grapje’ of ‘een kwestie van vrijheid van meningsuiting’.
De stellingen ‘het was maar een grapje’ en ‘dat is vrijheid van meningsuiting’ zijn dan ook veelal een poging om antiracisme activisten de mond te snoeren. Er zit ook een morele lading in: U begrijpt ‘onze’ cultuur niet, u bent niet zo verlicht als wij en, vooral in het geval van islam: ‘Zie je wel! Islam en vrijheid van meningsuiting gaan dus niet samen’. De stellingen verdoezelen op die manier een problematische cirkelredenering: ‘we moeten nu eindelijk eens het taboe op dit en dat doorbreken. Als je het daar niet mee eens bent dan betekent dat dat je nog steeds vast zit aan achterlijke ideeën.’ Met andere woorden de post-raciale verdediging is eigenlijk een manier om de raciale hiërarchie te articuleren en te verdedigen.
Zodus: juist door te stellen dat islam geen ras is, gaan sommigen moslims racialiseren, maar dan in ‘religieus-culturele’ termen. Dat zorgt er ten slotte ook voor dat politici en opiniemakers deze racialisatie extra kracht kunnen bijzetten. Want aangezien racisme vooral geassocieerd wordt met radicaal-rechts en met de daarbij horende rabiate (op biologische argumenten gebaseerde) uitingen over joodse of zwarte burgers, kunnen mainstream politici en opiniemakers dergelijk extreemrechts gedachtegoed expliciet afkeuren terwijl ze tegelijkertijd negeren dat racisme nog steeds een centraal onderdeel is van de eigen Westerse natiestaat. Bewust of onbewust, zien ze witte mannen als culturele norm en vinden ze het vanzelfsprekend dat anderen zo veel mogelijk aan deze culturele norm (moeten) voldoen. Zo houden ook zij het beeld van de tolerante, vreedzame en superieure witte burger in stand – en bijgevolg ook van ‘de andere’ als tegenpool.
**
Noot
[1] Voor een overzicht van nuttige kritiek hierop, zie: Cheng, Jennifer E. Chang, Islamophobia, Muslimophobia or racism? Parliamentary discourses on Islam and Muslims in debates on the minaret ban in Switzerland, 2015, in. Discourse & Society, 26(5): 562–586. https://doi.org/10.1177/0957926515581157
Over de auteur:
Martijn de Koning verricht onderzoek (aan zowel de Radboud Universiteit als de Universiteit van Amsterdam) naar activisme onder moslims in Europa, Nederlandse moslims in Engeland en bestudeert maatschappelijke processen zoals de racialisering van moslims. Hij publiceerde over militant activisme onder moslims, Nederlandse Syriëgangers, het werk van de anti-islamofobie netwerken, jonge Marokkaans-Nederlandse moslims in Gouda en hun religieuze beleving en naar de opkomst en ontwikkelingen omtrent 'salafisme' in Nederland.