We kunnen op verschillende manieren kijken naar surveillance van moslims, onder meer via onderzoek naar racialisering en securitisering. Dat zal ik in komende posts verder uit te werken. Maar om te beginnen sluit ik aan bij het werk van David Scott, die uitgaat van het begrip problem-space in het boek Conscripts of modernity: The tragedy of colonial Enlightenment uit 2004.
Surveillance draait ogenschijnlijk om veiligheid, maar we zullen zien dat er meer aspecten een rol spelen, dat sommige vragen juist wel gesteld worden en andere juist niet
Scott definieerde een problem-space of probleemruimte als ‘een ensemble van vragen en antwoorden’ waaromheen een breed scala aan opvattingen hangt over wat er op het spel staat: “Wat deze discursieve context definieert, zijn niet alleen de specifieke problemen die als problemen worden gesteld [. . .], maar ook de specifieke vragen die de moeite waard lijken om te stellen en het soort antwoorden dat de moeite waard lijkt om te hebben”. Met andere woorden, het gaat hierbij niet alleen om de thema’s die op het spel zouden staan, de antwoorden op de vragen of de uitkomsten ervan, maar ook om “de specifieke vragen die de moeite waard lijken om te stellen [in deze] context van geschil, [die] een context is van rivaliserende opvattingen, een context, zo je wilt, van kennis en macht”.
Surveillance draait ogenschijnlijk om veiligheid, maar we zullen zien dat er meer aspecten een rol spelen, dat sommige vragen juist wel gesteld worden en andere juist niet. Dat sommigen wel vragen kunnen stellen en anderen niet. Dat transparantie van sommigen gevraagd wordt en van anderen niet.
Surveillance in relatie tot probleemruimte werkt dan als een interpellatie. Een vraag hoeft niet letterlijk aan een persoon gesteld te worden; een camera in een openbare ruimte stelt als het ware ook de vraag ‘wie ben je en wat doe je hier’? De vraag hoeft niet eens gesteld te worden; de surveillance werkt al als mensen het idee hebben dat de vraag gesteld wordt. Het gaat er dan om hoe mensen reageren als ze (ervan uitgaan dat ze) gezien worden als risico voor de veiligheid. Zo werkt de problem-space van veiligheid als vorm van interpellatie: het schrijft individuen specifieke identiteit toe en zij reageren daarop. Bij elkaar genomen beschouw ik dit als surveillance regime. In de serie zal ik daarbij vooral letten op twee aspecten: welke vragen lijken de moeite waard om te stellen (en volgens wie) en hoe reageren mensen hierop?
Acceptabele en onacceptabele moslims
We horen in het debat wel eens de stelling: ‘Maar er zijn ook goede moslims…’. Dat geldt dan als nuance. Maar bij het surveillanceregime gaat het er juist om dat de vragen die de moeite zijn om te stellen voor een deel dat beogen: het onderscheid te kunnen maken tussen wat de overheid acceptabel en onacceptabel vindt.
Als er iets funest is voor wederzijds vertrouwen, is het wel elkaar controleren. Dat is het paradoxale van dit fenomeen
De stelling dat veruit de meeste moslims niet gevaarlijk zijn (want ze volgen geen 'IS-islam') is geen ondermijning van dat veiligheidsframe: het is hoogstens een nuance ervan maar men speelt nog steeds volgens de regels van het surveillanceregime: er moet worden vastgesteld of men gevaarlijk is of niet. Het is een frame dat werkt. Of het nu de politiek is die hiermee kiezers kan mobiliseren, of opiniemakers die tenslotte ook iedere dag een paar woorden moeten typen of programmamakers die ook graag bij moslims logeren om ze ter verantwoording te roepen of onderzoekers (jaja) die geld moeten krijgen voor hun onderzoek: het werkt omdat het appelleert aan bredere angstgevoelens bij specifieke groepen in de samenleving.
Het zorgt ervoor dat we de positie van moslims afmeten aan de vraag hoe gevaarlijk ze zijn en dat ze zich moeten verdedigen met de stelling “ik ben geen terrorist“: dit is de andere kant van het surveillanceregime die wordt bepaald door de antwoorden op de vraag: “hoe leef je als je wordt aangemerkt als probleem en meer bijzonder als veiligheidsprobleem?" Aangezien de vraag waarom moslims dat niet doen (onterecht) ook voortdurend terugkomt, kun je je afvragen hoe mensen zich moeten positioneren als ze eenmaal in zo’n surveillance regime zitten.
Surveillanceregime: erkenning en wantrouwen
Surveillance zo lijkt het heeft een dubbel gezicht. Enerzijds lijkt het idee om in de gaten gehouden te worden prettig. Het werkt als vorm van erkenning. Maar dan wel een wrange erkenning want anderzijds vergroot surveillance niet per se het vertrouwen in de ander. Integendeel: als er iets funest is voor wederzijds vertrouwen, is het wel elkaar controleren. Dat is het paradoxale van dit fenomeen.
Surveillance is daarmee ook een aantasting van de privacy, of zoals mijn collega Tamar Sharon in navolging van Julie Cohen stelt: “Het is een buffer die je beschermt tegen de blik, de normen en de verwachtingen van de samenleving. Het is natuurlijk niet realistisch dat je jezelf geheel los van sociale normen kunt ontwikkelen, maar er is wel een balanceeract mogelijk. We hebben die buffer ook nodig, omdat we uit onderzoek weten dat er een verkillend effect vanuit gaat als je constant bekeken wordt.” Tegelijkertijd geeft de techniek van surveillance ons mogelijk ook meer grip op ons eigen leven.
In een serie van posts wil ik deze ideeën verder uitwerken. Ik weet nog niet precies welke episodes er komen en hoeveel (dat hangt mede af van de bevindingen en de verhalen die ik bevraag of die ik ongevraagd krijg). In ieder geval zal de volgende aflevering gaan over één van de meer recente en concrete vormen van surveillance: de financiële surveillance. Als voorproefje kun je daarvoor hier al de boeiende podcast van Terrorism and Violence beluisteren waarin Beatrice de Graaf in gesprek gaat met Marieke de Goede van de Universiteit van Amsterdam. Zij doet al vijftien jaar onderzoek naar financiële veiligheid in het bijzonder in relatie tot counter-terrorisme, financiële data en de rol van banken in de veiligheidspraktijken. Zij is ook de Principal Investigator van het project FOLLOW: Follow the Money from Transaction to Trial.
Deze reeks verscheen eerder op het blog van Martijn de Koning, religionresearch.org.
Over de auteur:
Martijn de Koning verricht onderzoek aan zowel de Radboud Universiteit als de Universiteit van Amsterdam naar activisme onder moslims in Europa, Nederlandse moslims in Engeland en bestudeert maatschappelijke processen zoals de racialisering van moslims. Hij publiceerde over militant activisme onder moslims, Nederlandse Syriëgangers, het werk van de anti-islamofobienetwerken, jonge Marokkaans-Nederlandse moslims in Gouda en hun religieuze beleving en naar de opkomst en ontwikkelingen omtrent 'salafisme' in Nederland.