“We hadden nooit gedacht dat de klok zou terugdraaien.”

Erkenning door de samenleving is een machtig instrument. Het erkennen van racisme, uitsluiting, armoede als onrecht of mishandeling zijn geen louter theoretische doelstellingen in een samenleving. Het maakt concreet verschil voor heel wat levens.

We moeten vandaag met schrik vaststellen dat we bepaalde basishoudingen opnieuw moeten uitleggen, zoals de nood conflicten niet te regelen met conflicten maar met dialoog.

 

Het is zonnig maar er waait een stevige wind wanneer ik in Leuven uit het station loop. Ik ben op weg naar kinderpsychiater Peter Adriaenssens, met wie ik zo meteen een afspraak heb. Als ik aan zijn kantoor aankom wacht ik buiten. Ik ben een halfuur te vroeg. Ik kijk naar het gebouw en bedenk hoeveel spoken daarin rondwaren, alle verhalen die binnen die muren worden verteld. Peter Adriaenssens lag mee aan de basis van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling in Vlaams-Brabant, was tien jaar voorzitter van het Koningin Fabiolafonds en is voorzitter van het Kinderarmoedefonds. Hij werkt al 30 jaar in het domein van traumatische ervaringen van kinderen en jongeren, vaak ervaringen die te maken hebben met misbruik.

Na mijn gesprek met psychologe Birsen Taspinar over therapie als antigif bij trauma dat een gevolg is van racisme wil ik met Adriaenssens dieper ingaan op trauma. Hoe ontstaat het, en hoe staan we er eigenlijk voor? Is er meer of minder trauma dan 30 jaar geleden? En meer: kan trauma doorgegeven worden?

Kan u een definitie geven van trauma?

Daar bestaat grote consensus over. Iedere bedreigende ervaring die buiten de normale, doorsnee ervaringen ligt, kan traumatisch zijn. Dus dat wil zeggen iedere ervaring waarvan het individu aanvoelt dat een grens werd overschreden.

Dat kan gaan over een zwaar verkeersongeval waar men twee uur moet lassen om iemand levend terug uit het wrak te krijgen. Of over gered worden uit een brand waar je maar op het nippertje uit geraakt. Dat kan gaan over seksueel misbruik. Maar niet ieder ongeval is een trauma. Niet iedere ervaring van seksuele grensoverschrijdend gedrag wordt als traumatisch ervaren.

Los van wat we daar zelf over denken, vinden we vandaag dat iedereen recht heeft op zijn of haar persoonlijke ervaring. Het gaat over wat het individu als grensoverschrijdend ervaart. Dat hoeft niet noodzakelijk hetzelfde te zijn als wat anderen er van zouden vinden. Mensen beschrijven in feite het effect dat de ervaring heeft op hun lichaam.

Ik heb eerder een gesprek gehad met een klinisch psychologe en zij vertelde me inderdaad ook – en dat was verfrissend om te horen – dat de definitie moet komen van degene die het ervaart. Ik vond het verfrissend omdat wat racisme en seksuele intimidatie betreft ik het gevoel heb dat je ervaring je nu soms wordt ontnomen. Omdat die beschouwd worden als ‘lichtere’ vormen van overschrijdend gedrag.

Je hebt natuurlijk de juridische begrippen waarbinnen verkrachting en aanranding worden gedefinieerd. Iedereen weet trouwens dat een meerderheid van slachtoffers nooit erkenning krijgt binnen justitie. Dat is de wijze waarop justitie naar de definities kijkt; je kan aannemen dat men in een rechtbank harde bewijzen nodig heeft om aan te tonen dat iets grensoverschrijdend is.

Maar daarnaast staat een zorgkanaal: de welzijnssamenleving. Binnen welzijn hanteren wij andere definities. Dan ligt de definitie bij het slachtoffer. En dus kan je twee mensen hebben die allebei hetzelfde meegemaakt hebben, waarbij de ene er mee kan lachen, en de andere de gebeurtenis ervaart als een shock.

Wat zouden symptomen kunnen zijn? Hoe zou iemand anders kunnen herkennen bij een slachtoffer dat daar een traumatische ervaring achter schuilt?

Vandaag weten we dat trauma betekent dat je in een toestand komt waar je een overdosis stresshormoon produceert en daar kan ons lichaam niet tegen. Het stresshormoon gaat rond in ons lichaam en dus lijden de meeste mensen ergens aan het ‘lekken’ van het stresshormoon. Dat uit zich op verschillende manieren. Sommige mensen krijgen sneller hoofdpijn, anderen krijgen een droge mond, nog anderen ervaren nekpijn, tintelingen in het lichaam, hartkloppingen, overdreven vermoeidheid, slaapproblemen, nachtmerries, steeds weer terugdenken aan die bepaalde situatie.

Aan de ene kant is er het probleem dat het om redelijk vage klachten gaat, waardoor het makkelijk is om ze te normaliseren. Iedereen heeft wel eens een slechte dag. Maar aan de andere kant is er samenhang in die klachten. Het zijn klachten die samengaan met de huishouding van stress in ons lichaam. Ons lichaam kan ons niet verwittigen – ‘dit is een aanranding’, ‘dit is een aanslag’, ‘dit is racisme’. Ons lichaam is helaas redelijk beperkt en heeft eigenlijk maar een paar manieren om te reageren op iets dat grensoverschrijdend is. Het gaat dus reageren met het wapen dat het heeft om zich te verdedigen: stress.

En dan zijn er verschillende gevolgen van die stress.

Slapeloze nachten, leerproblemen, concentratieproblemen, het niet volhouden op je werk. Of stemmingsproblemen, kwaad worden, impulsief gedrag… De gevolgen zijn heel uiteenlopend. Daardoor ligt het ook goed verborgen. Je omgeving voelt aan dat er iets is, maar kan er de vinger niet op leggen. Een van de belangrijke redenen waarom publiek geïnformeerd moet worden is dat nogal wat slachtoffers het verband niet leggen met hun ervaringen. Ze denken dat ze overgevoelig zijn, schrijven het toe aan hun eigen fout, aan hun eigen zwakte. Want er is niemand die hen helpt om de rode draad te zien in het geheel van de klachten. Ze gaan naar een huisarts voor algemene klachten, naar een neuroloog voor die aanhoudende hoofdpijn, ze gaan naar een psychiater. Maar nergens worden alle klachten verzameld om het geheel te zien.

Komt trauma volgens u nu veel vaker voor dan vroeger of praten we er gewoon veel meer over?

We kunnen zeker niet zeggen dat het vroeger beter was. Er was meer geweld, meer wapengekletter, er waren meer oorlogen. In ons land toch. Trauma heeft sinds de negentiende eeuw heel wat namen gekregen. Men sprak over combat shock en shell shock, want men was er van overtuigd dat je dat enkel in de loopgraven meemaakte. Dan kwam de Vietnamoorlog en zag men dat er ook soldaten waren die pas jaren later problemen kregen. En dan kwam de vluchtelingenproblematiek. Daar zag men vluchtelingen trauma’s oplopen zowel van de vlucht, als van de lange proceduretijd die ze vaak moeten doorlopen.

Het is een universele reactie, of je nu uit een rijk milieu komt of in armoede leeft. We hebben slechts één lichaam. Trauma heeft altijd bestaan, maar het grote verschil met vroeger is dat we het verbod hebben opgeheven om het daarover te hebben.

Het ‘slachtoffer’ is de grote ontdekking van de twintigste eeuw. We praten eindelijk over hun rechten. Alle dagen komen er nieuwe slachtoffergroepen bij. We zitten in een jonge evolutie. We hebben er ook wat problemen door want niet iedereen maakt even ernstige trauma’s door. Vandaar dat je de discussie krijgt bijvoorbeeld als iemand een racistische scheldtirade afsteekt en je zet daarnaast iemand die aangerand is. En beiden zeggen: ik ben getraumatiseerd. Voor de buitenwereld zit er verschil tussen die situaties, maar voor de betrokkenen hoeft dat niet zo te zijn. Het gaat over twee verschillende mensen. Je kan in je eigen leven, in je eigen lichaam alleen maar vergelijken met jezelf.

Uiteraard zijn het twee verschillende gradaties in trauma, maar dat neemt niet weg dat het trauma dat je overhoudt als slachtoffer van racisme reëel is. Ik denk dat een racistische scheldtirade zelfs minder traumatisch is dan de dagelijkse microagressies. Omdat die beginnen door te wegen en op den duur je zelfbeeld verlagen. Je denkt dat je minderwaardig bent. Je komt in een negatieve spiraal terecht.

Je hersenen kennen een sterke ontwikkeling tot 25 jaar. Dus tijdens je jeugd zijn de hersenen zeer gevoelige materie. Als je traumatische ervaringen doorheen meerdere ontwikkelingsfasen meemaakt (zowel als kleuter, in de lagere school, in het middelbaar) trekt dat een litteken doorheen de ontwikkeling. Dan hoef je inderdaad niet noodzakelijk spectaculaire dingen te hebben meegemaakt om ze als traumatisch te ervaren. Het is als sluipend gif.

Kan u verschillende fasen definiëren in een hersteltraject?

Als we het over herstel hebben, hebben we het natuurlijk in de eerste plaats over erkenning. Dat is fundamenteel. Je kan erkenning krijgen van het kleine netwerk: ouders, familie, vrienden. Al is het maar dat ze zeggen zich machteloos te voelen of dat ze fier op je zijn om naar buiten te komen met je verhaal. Dat helpt, want zorgt ervoor dat het erkend wordt, dat het bestaat. Het biedt een protectieve status.

Maar erkenning door de samenleving is natuurlijk een machtig instrument. Dus het erkennen van racisme, uitsluiting, armoede als onrecht of mishandeling zijn daarom geen louter theoretische doelstellingen in een samenleving. Het maakt concreet verschil voor heel wat levens.

Je moet ook kennis hebben over de mechanismen. Als je opgroeit met trauma’s is de grooming die er vaak mee gepaard gaat een van de grote problemen. Ik bedoel daarmee de cognitieve vervormingen. Dan word je grootgebracht om de gebeurtenissen normaal te vinden. Dan is de boodschap naar veel slachtoffers dat ze moeten stoppen met eraan te denken.

Waarom krijgen slachtoffers die boodschap mee?

Tja. Hoe komt het dat wij als samenleving niet kiezen voor de meerderheid die zich goed gedraagt, maar dat de daders – een minderheid – altijd beschermd worden, waardoor de uitnodiging groot is om deel te worden van diezelfde minderheid?

We mogen niet vergeten dat wij de eerste generatie zijn die taal zoekt voor deze problemen. Daarom vind ik dat er ook wat mildheid voor moet bestaan, in de zin dat wij allemaal uit generaties komen die opgevoed zijn om te zwijgen over wat niet kan. De meerderheid van de bevolking werd opgevoed om te zwijgen. In deze generatie is dat doorbroken.

Ik werk voor een organisatie die heel expliciet tegen uitsluiting en racisme vecht, en ik merk hoe moeilijk het is om over die thema's een zinnige discussie te voeren. Het wordt vaak teruggeworpen in je gezicht, op allerlei manieren.

Er is moed nodig. ‘Mensenrechten’ is een mooi woord, maar het is een klinisch woord. Niemand is tegen mensenrechten. Kom met een concreet verhaal en dan krijg je de mensen mee. Want we winnen niks met ons af te scheuren, met alleen te zeggen: ‘jij begrijpt er niks van’. We zijn gedwongen om communicatie te zoeken. Maar daarom dat ik ook de ontwikkelingen in het onderzoek naar trauma zo belangrijk vind. Je kan veel moeilijker discussiëren over hersenbeelden, over genetisch onderzoek dan over grote psychologische concepten. Ik toon hersenbeelden, een doorsnede van normale hersenen en een doorsnede van hersenen waar zelfs wie geen arts is, kan zien dat er iets mee aan de hand is. Dan vraag ik aan beleidsmakers bijvoorbeeld: welke hersenen zou je willen voor je kind? Dan kiest iedereen natuurlijk de gezonde hersenen. En dat moet je ook doen, want dat bespaart ons geld. Dan is er minder risico op geestelijke gezondheidsproblemen, op allerlei medische klachten. Pas op, niet iedereen ontwikkelt dergelijke gevolgen, maar dat mag ons niet afremmen. We moeten duidelijk zijn: niemand verdient het om door bedreigende ervaringen een stresslijf te krijgen.

Want we weten vandaag iets. Namelijk dat we gezonde hersenen kunnen bevoordelen. Iedere factor die mensen uitsluit, reduceert, isoleert of kleineert moet weg. En aangezien onze wereld helaas alleen nog maar gevoelig lijkt voor het economische verhaal, moeten we het daarover hebben. Jaar in jaar uit leert onderzoek ons dat mensen die van kindsbeen trauma hebben meegemaakt een hoger risico hebben om te roken, een groter risico hebben op allerlei gezondheidsklachten en dat ze dus gemiddeld vaker een arts raadplegen. Ze kosten de samenleving veel geld. Maar we kunnen er iets aan doen. Je krijgt gezondheid in ruil voor beter gedrag naar elkaar toe. Dat is een win-win verhaal. Daarom moeten we kennis in beeld brengen.

U schrijft in de pers zelf veel over trauma.

Het is voor mij een heel bewuste keuze om mensen een betere kennis te geven over trauma en psycho-educatie, en wat we uit onderzoek weten om te zetten naar begrijpelijke taal. Dat is een belangrijke verantwoordelijkheid. En de samenleving betaalt ons daarvoor, dus ik vind die terugkoppeling belangrijk. Tot ongeveer het jaar 2000 was het antwoord op de vraag of geweld invloed heeft op mensen dat het iets psychologisch was, ‘het zit tussen de oren’.

Rond 2000 kregen we plots steun vanuit onverwachte hoek: neurologen. Zij staan gewoonlijk heel kritisch tegenover psychologie. Maar zij kwamen toen met de vaststelling dat er een verschil is tussen de hersenen van mensen die nooit een trauma meegemaakt hebben en mensen die van kindsbeen wel traumatische ervaringen hadden.

Tussen 2000 en nu is er een explosie aan hersenonderzoek. Een tweede belangrijk onderzoek was dat naar hechting. Want wat bleek? Traumatische ervaringen tasten ook vaardigheden aan wat betreft je connectie met mensen, en je vertrouwen in mensen.

En in 2012 was er opnieuw een grote verrassing. De Canadese McGill-universiteit onderzocht de hersenen van mensen die overleden waren door zelfdoding.

Ze vergeleken de hersenen van mensen waarvan was geweten dat die het slachtoffer waren van seksueel misbruik en mensen die geen misbruik hadden meegemaakt. Ze ontdekten dat er bij de slachtoffers van misbruik een invloed was geweest op de genen. Dat was het begin van de epigenetica bij traumatische ervaringen. Epigenetica is de term die men gebruikt voor de manier waarop de omgeving invloed heeft op genetisch materiaal. Dit onderzoek is uiteraard nog heel jong, we moeten er dus voorzichtig mee omgaan. Maar we kunnen er wel informatie uit halen.

Ik las recent dat er onderzoek wordt gedaan naar epigenetische erfelijkheid, waarin voorzichtig wordt geopperd dat trauma ook erfelijk is.

Wij hebben allemaal ‘sloten’ staan op ons genetisch materiaal, die kunnen openen. Bijvoorbeeld de puberteit die op een bepaald moment op gang komt, is zo’n slot dat op dat moment opent, waardoor dat ‘gelezen’ kan worden. Maar nieuw was de ontdekking dat methylering (ook een soort scheikundig slot) zich op genetisch materiaal kan zetten als je onder veel stress leeft.

Wat is het gevolg? Als ik stress meemaak, dan maak ik ook stresshormoon aan, dat door receptoren wordt opgevangen in mijn lichaam. Maar daarvoor moet ik wel voldoende receptoren hebben. Als dat aantal vermindert omdat er sloten op komen, ga ik veel sneller stress krijgen. Voor heel wat mensen die slachtoffer zijn van traumatische ervaringen, begint de dag eigenlijk al met stress. Ze ervaren de dagelijkse stress ook veel intenser dan iemand anders. Bij kleinkinderen van holocaust-overlevers is ondertussen aangetoond dat als men die vergelijkt met de kleinkinderen van joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog niet in Europa waren, die eersten vaker een verstoord stresssysteem vertonen, en reageren alsof ze de oorlog zelf meegemaakt hebben. Terwijl de kleinkinderen van families die de holocaust niet meegemaakt hebben, dat niet hebben.

Op een bepaald moment was dat een kop in de New York Times: “Trauma is erfelijk.” Maar zo ver staan we niet. Want het is nu enkel aangetoond voor enkele specifieke groepen.

We zijn er wel zeker van dat het epigenetisch onderzoek veel meer materiaal zal opleveren. Dat onderzoek is ondertussen in heel wat andere omstandigheden overgedaan. Als mama-muis de baby-muis schoonlikt, lijkt dit gedrag genetische weerbaarheid te bevorderen en is de nieuwgeboren muis veel rustiger. Als mama-muis de nieuwgeboren muis afstoot en verwaarloost, groeit het diertje heel zenuwachtig op. Als dat zenuwachtig diertje bij een adoptiemama wordt gezet die op haar beurt het beestje schoonlikt en rustig maakt, groeit het diertje rustig op. Met andere woorden: epigenetisch materiaal is dynamisch, dus je kan in dat onderzoek blijkbaar herstellen. Dat is natuurlijk ontzettend belangrijk nieuws: de invloed van trauma is niet definitief, de effecten zijn mogelijk omkeerbaar.

Maar het ding met racisme is dat je daar je vinger niet op kan leggen. Als je dus trauma ervaart door racismestress, kan je dat niet afbakenen. Racisme wordt ook nog eens gevoed door het politiek klimaat, de opkomst van rechts… Mijn vraag is: hoe voorkomen we een collectief trauma? Hoe moet je hier als gemeenschap mee omgaan?

In de eerste plaats ligt iedere verantwoordelijkheid bij de kleine groep. Men kan niet zeggen dat je eerst moet wachten op wat de politiek doet. Je mag niet onderschatten dat we altijd met twee typen problemen te maken hebben. Je hebt de bewuste problemen: waar je iemand gericht wil kraken, wil vernederen. Maar er is ook een heel grote groep waar het met onbewuste mechanismen gevoed worden. We zien in onderzoek steeds meerde negatieve invloedvan de tolerantie die er heerst in een familiesysteem om op een bepaalde manier met mekaar om te gaan. Als het in een familie aan tafel zo is dat men onbeschaamd vrouwonvriendelijke opmerkingen mag maken, dan is er meer kans dat gezinsleden dit gaan overnemen.

Dat geldt ook voor de generaties die met racistische uitspraken groot geworden zijn. Ik ben soms wel verontrust dat iedereen over eenzelfde kam wordt geschoren. Dat men onvoldoende gevoelig is voor het feit dat dit ook opvoeding is. Wij moeten werken aan verandering. Als we iedereen gaan beschuldigen van de problemen niet te ‘willen’ aanpakken dan zitten we vast in zwart-wit denken. Er zijn ook heel wat mensen die afstand doen van die onbewuste structuren. Ik denk nu maar aan de discussie rond Zwarte Piet. Hoewel die voor polarisatie zorgt, zie ik wel dat er heel wat mensen uiteindelijk wel begrijpen waarover het gaat. Ze hadden er daarvoor gewoon nooit bij stilgestaan.

Maar is het dan niet aan de overheid om een signaal te geven dat ze het begrijpen en racisme daadwerkelijk willen aanpakken?

Natuurlijk, ieder niveau moet daarin verantwoordelijkheid nemen. Voor mij zijn mensenrechten in alle domeinen waarin deze zich toepassen ernstig te nemen.

Ik denk wat racisme of andere uitsluitingsmechanismen betreft de overheid de verantwoordelijkheid voor de oplossing legt bij het middenveld, terwijl datzelfde middenveld met beperkte middelen onderzoek doet en methodes ontwikkelt om uitsluitingsmechanismen aan te pakken. Dan koppelen ze terug naar de overheid, zodat die haar verantwoordelijkheid kan nemen. Maar vaak gebeurt dat niet. Neem nu de praktijktesten. Eindelijk is er een signaal vanuit de overheid om praktijktesten uit te voeren, maar in de concrete voorstellen blijft het allemaal heel mager, verzwakt men alles door een hoop procedurele filters en legt men de verantwoordelijkheid uiteindelijk toch vooral bij de bedrijven die volgens hen dan aan zelfregulering moeten doen. Daar zit de frustratie bij het middenveld. Ze krijgen weinig ruggensteun van de overheid.

Ik ben natuurlijk geen politicus. Maar ik moet eerlijk zeggen dat ik mij toch wel erger aan het feit dat er zo weinig verantwoordelijkheid bij de individuen wordt gelegd. Onze organisaties hebben de verantwoordelijkheid om stem te geven. Vele mensen zitten te wachten op het initiatief van de overheid. Terwijl we weten dat het niet is omdat de overheid een bepaald gedrag verwacht of oplegt, dat mensen zich dan ook hiernaar gaan gedragen. We hebben vandaag in heel wat domeinen toch ook problemen met gedrag. Dat gaat over gedrag van individuen. Ik heb in 2010 een boek geschreven, Laat ze niet schieten, om mijn bezorgdheid te uiten. Want wat gebeurt er als er vandaag op een tram in Antwerpen iemand luidkeels racistische uitspraken naar iemands hoofd slingert? Alle volwassenen op die tram kijken uit het raam. We zijn blijkbaar een verbondenheid kwijt, we spreken elkaar niet meer aan op gedrag dat niet kan. Want op dat moment is het toch de verantwoordelijkheid van iedereen op die tram om in te grijpen? Waarom zijn we dat kwijtgeraakt?

Heeft u daar zelf een antwoord op?

Neen. Geen enkel antwoord daarop zal volledig zijn. Ik ben 30 jaar aan het werk in een centrum dat werkt rond geweld en ik ben ontgoocheld dat we ver blijven staan van een geweldloze samenleving. We moeten vandaag met schrik vaststellen dat we bepaalde basishoudingen opnieuw moeten uitleggen, zoals de nood conflicten niet te regelen met conflicten maar met dialoog. Basishoudingen die we 30 jaar geleden al uitlegden. We hadden nooit gedacht dat de klok zou terugdraaien. Ik vind dat we ook in die spiegel moeten durven kijken. Hoe komt dit? Want trek 30 jaar af van de leeftijd van bepaalde beleidsmensen en dan zie je dat zij er toen ook al bij waren. Hoe komt het dat we niet uitgegroeid zijn tot een open samenleving? Hadden we daar dan zelf meer in kunnen doen? Dat houdt mij wel wakker.

Bent u nog optimistisch?

Absoluut. Optimisme heeft uiteindelijk altijd gewonnen. Maar de geschiedenis toont ons dat er tijd nodig is, en mensen die blijven volhouden. We mogen ons niet laten ontmoedigen. Er zijn eigenlijk heel wat mensen die weten waarover we praten, want er bestaat een grote, zwijgende meerderheid. Ze zijn misschien niet mondig, maar ze zijn er wel. En dat moet ons aanmoedigen om voor hen te blijven vechten, ook al levert dit ons miserie op en discussies en opiniestukken. Dat is nu eenmaal de weg die we moeten bewandelen.