De glazen stolp

In een stad beschermd door een koepel, leidt Martha een rustig leven. Maar wanneer ze tijdens een vakantiejob oude, verboden boeken ontdekt, begint ze te twijfelen aan de wereld om haar heen. Waarom wordt er gezwegen over het verleden? 'De glazen stolp' is een intrigerend kortverhaal over ongemakkelijke waarheden.

“Deze zomer mag je best een vakantiejob doen,” zei moeder bij het avondeten. 

“Papa zei dat hij misschien iets voor je heeft. In het informatiecentrum hebben ze wat mensen nodig. Je bent oud genoeg nu.” 

“Ok,” zei Martha.

Het leek haar wel wat, je eigen centen verdienen. Je niet te hoeven verantwoorden als je met je vrienden op stap wilde en iets wilde kopen. Iets. Om het even wat. Ze keek haar moeder aan. Ze aten een heerlijke groentenlasagne. Haar moeder keek terug, niet goed wetend hoe ze de blik moest beantwoorden. Ze hadden de laatste tijd vaak vlammende ruzie. Martha besefte best dat ze veel in vraag stelde. Maar haar ouders maakten soms zo’n rare keuzes. Daar moest zij op haar leeftijd toch niet altijd mee akkoord gaan? Ze wilde gewoon met rust gelaten worden. Haar eigen ding doen.

Haar broertje volgde het gesprek niet. Hij had, net als alle andere kinderen in hun stad, licht haar en lichte ogen. Zijn huid was bleek. Bijna doorschijnend. Hij at als een wolf. Zijn bord was in een mum van tijd leeggegeten. Toen pas keek hij op. 

“Had jij eigenlijk een beste vriend toen je kind was, mama?” wilde hij weten. 

Martha rolde met haar ogen. Daar gingen we weer. Haar broertje had de gewoonte alles te vragen wat in hem opkwam, los van wat beleefd of gangbaar was. Hun moeder kreeg een dromerige blik in de ogen. 

“Er was ooit een meisje in mijn klas,” begon ze. “Op een dag, midden in het schooljaar, kwam ze op onze school. Ze had bijna zwarte ogen en donker haar dat prachtig glansde. Haar huid een gouden tint. Ze kwam uit een ander land, zeiden ze.” 

Een ander land? Martha en Boris keken hun moeder sprakeloos aan. 

“Onze stad was toen nog niet afgesloten,” legde moeder uit. “Het was nog niet zo erg dat we bescherming nodig hadden. Het was buiten de koepel nog niet zo warm.” 

“En zij werd je vriend,” drong Boris aan. 

“Ze koos mij uit, geen idee waarom,” zei moeder. “Ida, dat was haar naam, was zo sprankelend en vol leven. Soms heb je het gevoel dat je mensen altijd al kende. En ik moest bij haar niet zo mijn best doen. Ze zag me. Snap je?” 

Moeders ogen dwaalden afwezig door de kamer. Ze had altijd iets kwetsbaars, vond Martha. Iets kinderlijks en fragiel dat je zomaar zonder dat je het doorhad zou kunnen kraken. Ze had eigenlijk nooit begrepen waarom haar vader en moeder samen kinderen wilden opvoeden. Zijn scherpte en haar broosheid, het leek een onmogelijke combinatie. Maar misschien schaafde haar zachtheid zijn harde hoeken. 

Een kind uit een ander land? Dat waren verhalen uit het verleden. Martha had nog nooit iemand ontmoet die er anders uitzag dan zijzelf en haar stadsgenoten. Hoe kon dat ook immers, als er buiten de koepel geen leven mogelijk was?

“Hoe ging het verder?” drong Boris aan. 

“Op een dag was ze verdwenen. We waren vrienden voor ongeveer twee jaar. En toen, van de ene dag op de andere, was ze er niet meer. En iedereen deed alsof ze er nooit was geweest. Ik ging dagen na elkaar naar de plek waar ze met haar familie woonde, maar ze waren weg en hadden niets achtergelaten. Geen meubel, geen kledingstuk, geen berichtje. De buren wisten ook niets. Later hoorde ik dat ze uitgewezen waren.”

Martha schrok van haar moeders toon. Oud verdriet klonk in haar stem. Het verlies van haar vriend, de tergende onwetendheid achteraf, het was een barst in haar kindertijd. Het had haar veranderd. Het maakte haar tot wie ze was vandaag, een zachte aarzelende vrouw die zich maar moeilijk liet lezen.

En waar was vader vanavond? Had mama niet gezegd dat hij mee zou eten? Martha leefde met haar broer en moeder in sector B van de stad. De wooncomplexen waren ruim en licht, met grote terrassen en tuinen op het dak. Ze leefden helemaal circulair. Elke wijk van de stad voorzag in eigen behoeften. Haar vader woonde in hetzelfde complex, maar had zijn eigen appartement. De kinderen woonden nu bij de een, dan bij de ander. Ze aten regelmatig samen en Martha dacht dat vanavond één van die avonden was. 

“Zou papa vanavond niet komen?” vroeg ze. 

“Hij stuurde net dat hij moest overwerken. Een beveiligingsprobleempje, niets ernstig,” zei moeder. 

Na het eten trokken ze samen naar buiten voor een wandeling in de omgeving. Hun deel van de stad sloot aan op een groot stuk bos. De beschutting van het bladerdak zorgde onmiddellijk voor verkoeling. Ondanks de enorme, onzichtbare, beschermende koepel rond de stad kon de temperatuur op zomerse dagen oplopen. 

Het bos was heerlijk, dat moest zelfs Martha toegeven. Ze keek om zich heen en ademde diep in. De geuren, de stilte, de rust. Ze hadden een fantastische plek om te wonen. Dichtbij alles, en het bos op wandelafstand. Kon het meer paradijselijk? Haar moeder stimuleerde de kinderen van jongs af aan om zo veel mogelijk naar buiten te trekken. Ze was niet snel ongerust. Als ze thuiskwamen voor het avondeten was dat prima. De kinderen speelden na schooltijd met hun vrienden in de wijk tot hun moeders of vaders hen riepen voor het avondeten. Dikwijls aten ze met een twintigtal mensen samen, mannen, vrouwen, jong en oud. Ze deelden verhalen en voedsel op het dakterras van hun woonblok. 

Op die groendaken lagen ook zonnepanelen en was een deel voorzien voor het kweken van groenten en fruit, dat ze later verdeelden onder elkaar. De kinderen leerden al jong tuinieren en planten verzorgen. Het belang van seizoensgebonden leven. Hoe het licht elke dag anders viel en de daktuinen veranderden van kleur en begroeiing. Hoe elk seizoen een andere aanpak vroeg. Martha vond het, anders dan haar onrustige broertje, heerlijk om te werken op de dakterrassen. 

“Dit is wilde munt,” wees moeder. “Ruik je het?” 

De kinderen keken om zich heen. In het midden van het bos was een grote grasvlakte met een stuk of drie indrukwekkende bomen. Hun silhouetten tekenden zich scherp af tegen de felblauwe lucht. Eén van de bomen was een oude appelboom. Hij hing in deze tijd van het jaar overvol kleine appeltjes. Martha liet haar hand op een van de takken rusten. 

“Ssst,” wees Boris. “Daar.” 

In de verte zagen ze een ree in het struikgewas springen. Even gingen ze met hun drie in het gras liggen. Ze keken naar boven. Je kon de koepel rond de stad niet zien. De zon scheen zelfs door het gewelf genadeloos maar ze waren hier beneden beschermd tegen extreme hitte en zonnebrand. Ook de natuur werd beschermd. Het gefilterde licht liet bomen en planten floreren.

“Hoe lang is de koepel er al, mama?” vroeg Boris. 

“Och,” mijmerde mama, “ik heb eigenlijk nooit anders geweten. Ik hoorde mijn grootouders wel soms praten over de Grote Ommekeer, toen de mensen bezig waren met de constructie. Leven buiten of zonder de koepel was bijna onmogelijk geworden. Ieder jaar meer hittedoden, en er was onvoldoende voedsel door droogte en zware regenval. Iedereen had honger, iedereen had het moeilijk.” 

De mensen hadden keuzes moeten maken. Ingenieurs dachten na over de steeds warmer wordende zomers, de stijging van de temperatuur, de verschroeiende bosbranden. Ze waren gekomen met het idee van een beschermende, filterende enorme koepel over een deel van hun leefgebied.

De week daarna bedankte Martha haar vader voor de vakantiejob. Hij was een veertiger, hoewel je hem dat niet zou geven. Sportief gebouwd, pezig en hij had nog steeds iets erg jongensachtig in zijn manier van bewegen. Een zekere luchtigheid, die niet helemaal paste bij zijn scherpe gelaatstrekken. Ook zijn woorden konden snijden. Als kind was Martha op een nacht wakker geworden van de harde taal die hij tegen hun moeder sprak. Sindsdien was ze voorzichtiger met hem, meer op haar hoede. Ze had hem nooit nog helemaal kunnen vertrouwen. Het onvoorspelbare van zijn karakter en de donkerte van die nacht waren haar bijgebleven. 

“Dat is heel graag gedaan,” sprak haar vader warm. “Ik weet best dat je mijn vertrouwen waard bent. Weet wel dat je daar met vertrouwelijke informatie zal moeten omgaan, en dat je die kans enkel krijgt door mijn positie als hoofd beveiliging van onze stad,” sprak hij ietwat plechtig. 

Martha zuchtte zachtjes. Ze haatte decorum, plechtige taal en gewichtige woorden. Konden we niet gewoon zeggen wat we wilden, zonder al die omwegen, dacht ze niet voor het eerst. Maar ze wist dat haar vader hechtte aan titels en eer, en ze bedankte hem uitvoerig.

“We verwachten van je dat je alle materialen op de juiste plaats zet. Voorlopig willen we je hulp alleen in het archief en om rondleidingen te doen in het bezoekerscentrum.” 

Martha knikte en vond alles best. Ze genoot ervan op deze plek te mogen zijn. Het informatiecentrum was een prachtig gebouw. Witte zuilen droegen open verdiepingen waarheen trappen met geperforeerde metalen leuningen liepen. De randen van de verschillende balkons waren afgeboord met witte marmer met fijne grijze lijnen. In de brute betonnen plafonds zaten tientallen symmetrisch geplaatste ronde lichtkoepels. Voor een openbaar gebouw waren de ruimtes uitzonderlijk ruim, met overal nissen voor mensen die opzoekwerk deden. In alle centrale ruimtes groeide weelderig groen in plantenbakken. De bureaus van de medewerkers waren gemaakt in prachtig gelakt kweekhout. De wanden bestonden uit grote raampartijen op de noordkant, op de andere zijden had men muren van kleurige glasdallen gebouwd in schitterende kleurschakeringen van lichtgeel over oranje naar paars. 

Martha kon goed begrijpen waarom haar vader het geen probleem vond dikwijls over te werken. Hij had zijn privébureau op de bovenste verdieping, en kon behalve van het interieur, ook van een waanzinnig uitzicht over de weidse omgeving genieten.

Na twee weken had Martha een beetje haar draai gevonden. Ze maakte kennis met collega’s, en begon de regelmatige bezoekers te herkennen. Olga, een dossierbeheerder van een jaar of vijftig met een gezicht vol lachrimpels en een ietwat zorgelijke blik in haar blauwe ogen, kwam haar die ochtend begroeten bij het binnenkomen. 

“Ik moest je vandaag tonen hoe je bepaalde documenten kan archiveren.” 

“Goed hoor, interessant,” zei Martha en ze volgde Olga, die met kwieke tred de wenteltrap naar de benedenverdiepingen afdaalde. 

“We bewaren de archiefstukken in de kelders,” legde Olga uit. “Maar geen zorgen, schimmel of vocht krijgen geen kans door het ventilatiesysteem. Kijk, hier hebben we zelfs nog fysieke boeken. 

Martha keek op. Een boek, dat bestond niet langer op papier, dat had ze nog nooit in het echt gezien. 

“Belangrijk is dat je handschoenen aandoet om te bladeren, kwestie van niets te beschadigen,” benadrukte Olga. “Het is de bedoeling dat je van alles goede afbeeldingen maakt.”

Hoewel Martha door haar liefde voor geschiedenis wel geïnteresseerd was, begon het werk haar vrij snel te vervelen. Zonder daglicht, zonder contact met anderen, was het behoorlijk saai in de kelders van het mediacentrum. Gelukkig was dit werk enkel voor de voormiddag, bedacht ze. 

Tegen het einde van de week verveelde ze zich zo dat ze zichzelf beloonde met kleine ontdekkingstochtjes op haar verdieping. Martha ontdekte achter een schuifwand een archiefkast met heel oude boeken. Hoewel Olga haar uitdrukkelijk verboden had hier rond te hangen, kon ze het niet laten. Ze nam lukraak een boek uit het rek en begon te lezen. Aanvankelijk had ze problemen met de oude taal, maar gaandeweg begon ze de stijl van schrijven zelfs aangenaam te vinden en viel ze in het ritme van het verhaal. Het boek gooide haar twee eeuwen terug in de tijd, naar een scène van voor de Grote Ommekeer. Martha las verder. Nu en dan keek ze op, spitste haar oren om eventuele bezoekers te horen aankomen, maar ze was alleen met de woorden en las ademloos verder. 

De volgende voormiddagen haspelde ze haar werk snel af om daarna uren de oude boeken in te duiken. 

Martha las. Willekeurige passages uit willekeurige boeken. De verhalen sleurden haar mee door de hele twintigste en eenentwintigste eeuw. Ze las over levens die ze niet kende. Over de vreselijke oorlogen van het verleden. Over mensen die genummerd werden en in kampen gestopt. Over verwoestijning en vluchtelingenkampen. De beschreven wreedheden maakten het soms moeilijk om verder te lezen. Bepaalde details kende ze uit de geschiedenisles. Maar er was veel meer dat ze haar niet verteld hadden.

Martha las over mensen van allerlei leeftijden en rassen. Over een wereld buiten de koepel. Een veel grotere wereld, met oceanen en landen en bergen en onherbergzame wouden. Ze las over verre stranden en allerlei exotische dieren waarvan ze de namen niet kon onthouden. Ze las over eeuwige sneeuw en polen bedekt met ijs. 

En naarmate ze meer las, groeide haar onrust. Een vreselijk besef ontwaakte. Deze afdeling bevatte niet alleen fictie. In de verhalen school een waarheid. Ergens, ver voor haar leven begon, had zo’n wereld bestaan. Een wereld waarin erg verschillende mensen waren. Mensen met andere huidskleuren, talen en gedachten. Een andere wereld, met een andere manier van leven die om de een of andere reden niet meer mocht bestaan. Er mocht niet langer over gepraat worden. Uitgewiste levens en ideeën. Censuur had ze verzameld in een donkere stoffige nis twee verdiepingen onder de grond. De stad waarin Martha woonde, het leven dat zij leidde, was een constructie. Wat was er gebeurd met alle anderen? Hoe kon het in godsnaam dat niemand zich vragen stelde? 

Het werd steeds moeilijker om normaal te doen. Als Martha ’s avonds thuiskwam, deed ze alsof ze oververmoeid was, en ging na het eten meteen na haar kamer. Ze kon haar moeder niet in de ogen kijken. Wist zij alles?

Martha kon niet met haar vragen blijven rondlopen. Ze besloot in haar volgende lunchpauze haar vader op te zoeken. Vandaag was hij op kantoor, wist ze. Ze ging de trappen op naar de bovenste verdieping en klopte aan. Geen antwoord. Aarzelend duwde ze de deur een stukje open. 

“Papa?” riep ze. Martha stapte de kamer binnen. Haar aandacht werd getrokken door de wand met verschillende schermen. Eerst kon ze er niet veel uit opmaken, maar na een paar ogenblikken besefte ze dat ze beelden zag van de buitenkant van hun koepel, scènes uit de buitenwereld. De meeste beelden toonden enkel dorre vlaktes, maar op een van de schermen in de rechterbovenhoek kon ze beweging zien. Ze concentreerde zich op het scherm, kon als ze scherper keek de silhouetten van twee figuren onderscheiden. Ze wankelden door de middagzon. Er was een grotere persoon en een kleine. Ze hielden elkaars hand vast. Martha beet op haar lip, kon haar ogen niet losmaken van het scherm, hoorde haar vader niet binnenkomen.

“Wie zei dat je hier binnen mocht?” 

De stem van haar vader trok haar terug naar de kamer. Ze trotseerde zijn blik, was in haar ontzetting zelfs niet bang voor zijn reactie. Ze kon niet antwoorden maar bleef hem sprakeloos aankijken. 

“Wat?” vroeg haar vader scherp. “Op jouw leeftijd weet je toch wel dat het paradijs altijd een prijs heeft?”

 

Deze tekst was de runner-up in de categorie ‘kortverhaal’ van de schrijfwedstrijd over klimaatracisme die Kif Kif organiseerde ism Oikos.
Illustratie gemaakt met generatieve AI - CC Kif Kif.


 



Over de auteur:

Anneleen Princen is leerkracht Nederlands-Engels in Kortrijk. Daarnaast verdeelt ze de tijd over haar verschillende rollen als moeder, partner, spreker, lezer en schrijver. Soms botsen die rollen wel eens, en dat geeft vuur- en denkwerk.