Niets is zo treurig als een artiest die een specifieke afwijzing wenst te enten op een breder maatschappelijk debat dat niet eens over hem handelt.
Wie dacht dat het opvoeren van een boerka-debat door de krant De Morgen een definitief dieptepunt zou blijken te zijn in het Vlaamse Islamdebat anno 2012, komt na de open brief van Chokri Ben Chikha in De Standaard zwaar bedrogen uit.
In grote mate is de open brief van Ben Chikha gericht aan een specifieke groep studenten die een opvoering van zijn De Finale: een stand-up tragedie hebben bijgewoond.
De vertaling van deze "specifieke uitdrukking" naar een "open brief" is op zich al een absurde beweegreden en sluit netjes aan op de methodiek die in het Westen wordt gehanteerd om problematische situaties met enkelingen te extrapoleren naar de gehele moslimgemeenschap. Zelfs de absurde verontschuldiging – en scène – van één enkeling voor een gemeenschap van 1 miljard gelovigen is hier een absurd uitvloeisel van. Volgens Ben Chikha omdat het gewoon niet kan. Ik ga nog een stap verder: omdat het gewoon niet hoeft!
Hou toch gewoon op met die collectieve schuld over ons uit te smeren.
Vooreerst zou ik de hoogstindividuele clash tussen Ben Chikha en zijn "problematisch publiek" willen behandelen om te eindigen met een algemene beschouwing van het Islamdebat in Vlaanderen, en bij uitbreiding het integratiedebat dat vanzelfsprekend hét overkoepelende debat is.
Ben Chikha en "zijn" publiek
Eigenlijk ontgrieft Ben Chikha zijn publiek al in de openingszin van zijn brief:
"De laatste weken regent het weer opinies over moslimextremisme. Ik denk hierbij steeds terug aan een voorval van een paar maanden geleden."
Ben Chikha mag in de rest van zijn brief meermaals blijven benadrukken dat de studenten in het publiek géén extremisten betreft, maar de gelijkschakeling - in zijn gedachten welteverstaan - van het "voorval" met de berichtgevingen over moslimextremisme bepaalt wél de toon in de rest van de brief!
Vervolgens zien we de gekrenkte artiest die zich misbegrepen voelt en dit van de hoogste daken wenst te schreeuwen. Ben Chikha beweert dat deze jonge moslims niets begrepen van hetgeen hij ten berde wenstte te brengen.
Zijn artistieke opzet en de houding van het publiek omschrijft hij als volgt:
"De studenten waren, denk ik, in de war. Ze verwarden het personage Chokri met mijzelf als Chokri.
Ik koos ervoor om mezelf als maker op te voeren in mijn werk en me niet te verschuilen in de ‘safe haven’ van een puur fictief personage.
Als maker helpt het mij om in een grensgebied tussen realiteit en fictie te werken: ‘faction’, om door die dubbelzinnigheid verwarring te zaaien.
Een ander voordeel van de realiteit-fictie strategie is dat ik het echt over het dagelijkse leven kan hebben en daarbij rechtstreeks met het publiek in gesprek kan treden… en dus ook met mij."
In De Standaard (18 juni 2012), tevens de krant die de lancering van de open brief op kifkif.be onder een ruimere aandacht heeft gebracht, wierp Ben Chikha op dat de betreffende studenten géén onderscheid tussen realiteit en fictie konden maken.
Hoe kun je tot zo’n opmerking komen als je conceptueel juist aanstuurt op een opheffing van het onderscheid tussen fictie en realiteit?!
Laat ons deze clash tot ware proporties herleiden, want niets is zo treurig als een artiest die een specifieke afwijzing wenst te enten op een breder maatschappelijk debat dat niet eens over hem handelt.
Ben Chikha heeft inderdaad het recht – fictief én in werkelijkheid - om afvallig te zijn, zoals verzinnebeeld door het doorkruisen van de naam Mohammed. De Islam is één van de weinige religies die als geheel beter wordt door het vertrek van haar ongelovigen, wij hebben geen Kerk of bezette gebieden in stand te houden.
Dat in de tijd van onze Profeet(vzmh) en kort na zijn overlijden geloofsafvalligheid ernstig werd aangepakt, heeft vanzelfsprekend niets te maken met de idee dat de Islam geen afvalligheid, tout court, accepteert. Deze afvalligheden vielen samen - of werden als dusdanig geïnterpreteerd – met desertie uit het islamitische leger. Aan andere geloofsafvalligheden, zelfs van individuen die zeer dicht bij de Profeet(vzmh) stonden, werden nooit ernstige consequenties verbonden als deze niet gepaard gingen met bovenstaand verraad.
Het Ottomaanse Khalifaat, toen de hoogste vertegenwoordiger van de soennitische Islam, schafte formeel de doodstraf voor afvalligheid af in de nasleep van de zogenaamde Tanzimat-hervormingen, die gelanceerd werden in 1839. De Shaykh al-Islam, de hoogste leider van de religieuze rechtbanken en universiteiten, ratificeerde deze grote verschuiving in de traditionele rechtsleer. Er werd nadrukkelijk op gewezen dat er geen vers in de Koran bestaat die een straf voor afvalligheid oplegt, hoewel hoofdstuk 5 vers 54 en hoofdstuk 2 vers 217 een straf in het hiernamaals in het vooruitzicht stellen. Ongelovigen die niet in het hiernamaals geloven hoeven zich hier vanzelfsprekend niets van aan te trekken. Er werd ook gewezen op de onduidelijkheden in de ahadieth (uitspraken van de Profeet) die afvalligheid suggereren in combinatie met verraad als strafbaar feit. Deze onduidelijkheden hebben ertoe geleid dat sommige vroegere moslims, lang voor de komst van de modernisering, de opinies die afvalligheid met de dood bestraften zonder meer verwierpen.
De prominente geleerden zijn al-Nakha'i (6de en 7de eeuw), al-Thawri (8ste eeuw), al-Sarakhsi (11de eeuw), al-Baji (11de eeuw) en al-Sha'rani (16de eeuw). Het debat dat door de Ottomaanse hervorming werd gestart kende aan de Al-Azhar Universiteit in Caïro – de hoogste religieuze autoriteit in de Arabische wereld – een verderzetting en leverde in 1958 een formele juridische uitspraak (fatwa) op, waarin de afschaffing van de klassieke wetgeving op dit gebied werd bevestigd.
Er zijn natuurlijk groepen die deze religieuze autoriteit niet erkennen en deze mening niet delen. Voor meer informatie raad ik het boek van Mohammed Hashim Kamali “Freedom of expression in Islam” (Cambridge 1997) aan, waarin hij de verschillende opinies heeft samengevat.
Verder heeft Ben Chikha inderdaad het recht om moslims en de islam te beledigen, maar laat ons ook het recht "om ons beledigd te voelen’’! In het hele emotionele spectrum, eigen aan de mens, is dat in tijden van identiteitscrisissen het meest onvervreemdbare recht. Dit recht vervalt vanzelfsprekend vanaf het ogenblik dat de beledigden zich als agressors beginnen te gedragen. Zo ver was het, als ik het goed begrepen heb, niet gekomen tijdens en na de betreffende opvoering. Maar de wijze waarop Ben Chikha dat publiek - bewust of onbewust? - aan de berichtgevingen over moslimextremisme heeft gelinkt, heeft hen dat recht met terugwerkende kracht ontnomen.
Wat de islamitische stand-up comedians betreft, slaagt Ben Chikha ook hier de bal onherroepelijk mis. Ook hier geldt de vrijheid in beide richtingen, waarbij eenieder – zowel moslims als niet-moslims – de vrijheid heeft om de islam op komische wijze te bekritiseren ... zolang anderen maar de vrijheid behouden om dit níet te doen! Dit kan persoonlijke redenen hebben en misschien zijn deze moslims daar nog niet klaar voor, maar dit hoeft echt niet als een barbaarse en ondemocratische houding aangekaart te worden.
Ben Chikha & Co. en het Vlaamse integratiedebat
De Standaard heeft de open brief van Ben Chikha gebombardeerd tot "het startschot" van Het Vlaamse Islamdebat, en we zullen het geweten hebben. In de eerste plaats stel ik me de vraag naar het bestaan van een Islamdebat en het werkelijke startschot ervan. Was dat kort na de aankomst van onze ouders en grootouders in de jaren 60? Na de oliecrisis van 1973? De Val van de Berlijnse Muur? De fatwa tegen Salman Rushdie? 9/11 en al wat daarna is gekomen?
U begrijpt dat de omschrijving van Ben Chikha’s open brief als het startpunt van het Vlaamse Islamdebat met een stevige korrel zout genomen mag worden.
In het eerste gedeelte heb ik uiteen gezet waarom Ben Chikha beter andere wegen zoekt om zijn artistieke frustraties te uiten, om zo te komen naar de wijze waarop De Standaard bereid is om hiervoor een breed platform te bieden (DS 18 juni 2012).
In dit deel gaan we dieper in op het waarom ... that’s the question!
Eigenlijk hoef ik hier slechts voort te borduren op de bijdrage van Abdelhay Ben Abdellah (De Andere Mening 16 juni 2012), die in een heldere analyse de houding van de media heeft aangekaart.
We zien hier een verderzetting van de scheeftrekkingen in het bredere integratiedebat, dat door toedoen van Etienne Vermeersch en De Morgen verworden was tot een boerka-debat zonder onderwerp. Ook daar bleken de media een selectieve blik te hebben door mee te werken aan deze scheeftrekkingen en hun focus op extremistische bewegingen zoals Sharia4Belgium te vestigen. Van het ene extreme naar het andere slingert men het debat in een doelloos, goed verkopend model! Van Sharia4Belgium, even nog naar Dyab Abou Jahjah in Libanon, om dan te eindigen bij een gefrustreerde artiest die door de linkerzijde de hemel in wordt geprezen.
Waar is men eigenlijk mee bezig om van Ben Chikha een soort van "onbeweegelijke beweger" in het Islamdebat te maken, een door de media aangeduide en uitgestuurde profeet?
Dat De Standaard zeer afgunstig heeft gekeken naar de wijze waarop De Morgen het boerka-debat heeft opgestart en laten escaleren, mag hen er vanzelfsprekend niet toe bewegen om een tegenzet ten koste van de moslimgemeenschap te maken.
Deze gevestigde kranten zijn doordrongen van de illusie dat ze hun invloed mogen aanwenden om maatschappelijke debatten naar hun redactionele agenda’s te boetseren.
De Morgen, zoals eerder aangehaald, door een non-debat in de stijgers te zetten en De Standaard door zelf te selecteren wie al dan niet het "startschot" – en dus referentie! – van een Islamdebat kan zijn.
Rond Chokri Ben Chikha zal men een aantal apostelen vinden die op dezelfde wijze geselecteerd zijn en dus binnen afzienbare tijd deze open brief als een uniek en verhelderend initiatief zullen onderschrijven.
Sommigen van hen hebben zich, al dan niet collectief, bij monde van Yamila Idrissi (sp.a) aangekondigd in een weekendinterview (DS 17 maart 2012) waarin deze apostelen één voor één werden opgesomd.