De maatschappelijke tolerantie voor haatspraak is de laatste jaren zowel online als offline toegenomen. Hoe meer online haatboodschappen er verschijnen, hoe lager de drempel om er zelf een te schrijven. Helaas worden racismefeiten nog steeds subjectief beoordeeld door politie en justitie, en kunnen ze niet altijd correct geregistreerd worden in de politionele systemen. Dit tot grote frustratie van in discriminatiezaken gespecialiseerde magistraten, dat blijkt uit kamerverslagen over de toepassing van de antiracismewet.
Het parcours van het dossier hangt dan sterk af van het referentiekader van de politieambtenaar die het PV opstelt
Het aantal meldingen over discriminatiefeiten bij de correctionele parketten daalt, terwijl de klachten bij het interfederaal gelijkekansencentrum UNIA toenemen. Bovendien worden ongeveer 75% van die zaken geseponeerd, zo blijkt uit onderzoek van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). Nochtans is discriminatie in België bij wet verboden. De antiracismewet zou er in principe voor moeten zorgen dat een rechter een persoon die racistische uitspraken doet, kan veroordelen tot een schadevergoeding of gevangenisstraf. Slechts 4,5% van de klachten wegens discriminatie leidde echter tot een gerechtelijke procedure. De antidiscriminatiewet lijkt zijn doel dus nauwelijks te bereiken.
In 2013 maakte toenmalig minister van justitie Annemie Turtelboom een omzendbrief op: de zogenaamde ‘COL 13/2013’. Daarin worden een heleboel richtlijnen voorgeschreven, die ervoor moesten zorgen dat de antiracismewet van 1981 beter zou kunnen worden toegepast in de praktijk. Toch botsen ook die richtlijnen op drempels in de politionele systemen en slaagt justitie er amper in om de richtlijnen toe te passen.
Gebrek aan kennis
Dit begint al vanaf het moment dat het slachtoffer een klacht wil indienen. De politie oordeelt dan als eerste over de feiten wanneer ze een proces-verbaal opstelt. De COL 13/2013 voorziet dat politieambtenaren op de hoogte zijn van de antiracismewet en haar richtlijnen, maar de magistraten die meewerkten aan het onderzoek van het NICC geven aan dat hun collega’s en ook de politieambtenaren slechts gedeeltelijk of helemaal niet op de hoogte zijn van de correcte toepassing van de wet.
In slechts 30% van de onderzochte dossiers werden getuigen ondervraagd. Om discriminatiefeiten te bewijzen moet er echter sprake zijn van minstens één getuige
Zo blijken de tenlasteleggingscodes, een soort registratienummers die in een proces-verbaal worden gebruikt om de gepleegde feiten te categoriseren (voor discriminatie en haatspraak is dat code 56), slechts in beperkte mate gekend. Dat heeft als gevolg dat er nog steeds geen uniform opsporings- en vervolgingsbeleid is. Bovendien moeten de proces-verbalen inzake discriminatie opgesteld worden door een politieambtenaar die zich specialiseert in dergelijke zaken. Uit het onderzoek van het NICC blijkt dat nog niet alle politiezones over zo'n gespecialiseerde medewerker beschikken.
Het feit dat de politie standaard geen vorming krijgt over racisme en discriminatie, zorgt ervoor dat agenten het moeilijk hebben om dergelijke feiten in context te plaatsen. Het parcours van het dossier hangt dan sterk af van het referentiekader van de politieambtenaar die het PV opstelt. Bij het verhoren van verdachten van discriminatie wordt bijvoorbeeld in sommige gevallen geen enkele vraag gesteld over de vermeende discriminerende feiten. Politieambtenaren lijken de ernst van dit soort zaken niet altijd te erkennen en daarmee ook niet het belang van gerechtelijke vervolging. Eén op de drie onderzochte dossiers werd omwille van die reden geseponeerd. Nochtans verbiedt de COL 13/2013 een bagatellisering van racisme- en discriminatiezaken.
De omzendbrief schrijft ook voor dat alle dossiers die betrekking hebben op discriminatie door een referentiemagistraat moeten worden afgehandeld. Dat is een magistraat die gespecialiseerd is in discriminatiezaken en daar ook een speciale opleiding voor heeft gevolgd. In praktijk gebeurt dit meestal niet; in de meeste gevallen komen ze terecht bij een magistraat die minder weet over racisme en discriminatie.
Uiteenlopende registratiesystemen
Ook zijn er problemen met de registratiesoftware waarmee de politie werkt. Enerzijds verschillen die systemen per arrondissement. Zo werken sommige politiezones met het systeem APO (kort voor Ambtshalve Politioneel Onderzoek), dat politieambtenaren verplicht om binnen de vier maanden een volledig onderzoek af te ronden. Binnen die tijd moeten dus onder meer getuigen worden opgezocht en verhoord, en in sommige gevallen camerabeelden verzameld. De bevraagde magistraten uit het onderzoek van het NICC ondervinden dat in dit systeem de focus op de maximumduur van het onderzoek ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Veel dossiers komen na vier maanden onvolledig aan bij het parket. Het is op dat moment moeilijk om nog naar extra getuigen te zoeken, terwijl die net vaak onmisbaar zijn om een discriminatiefeit te kunnen bewijzen.
Indien een slachtoffer van discriminatie 'gekalmeerd' is, is de magistraat geneigd de zaak zonder vervolging te klasseren
In slechts 30% van de onderzochte dossiers werden getuigen ondervraagd. Om discriminatiefeiten te bewijzen moet er echter sprake zijn van minstens één getuige. Maar het stopt niet bij gebrek aan getuigen: één op de drie slachtoffers werd pas achteraf verhoord, wat ervoor zorgt dat het slachtoffer geen precieze omschrijving meer kan geven van de feiten. Ook werd er slechts in 37% van de dossiers een verdachte verhoord, terwijl er in 88% van de dossiers een verdachte werd geïdentificeerd. Daarnaast wordt meer dan de helft van de dossiers geseponeerd alvorens ze de drempel van 4 maanden hebben bereikt. Nochtans verbiedt de COL 13/2013 zo’n vroegtijdige beëindiging van het onderzoek.
Anderzijds is het heel complex om gelaagde feiten te registreren. Wanneer je als slachtoffer te maken krijgt met geweld en discriminatie, wordt er bijvoorbeeld enkel geweld geregistreerd omdat het een extra manipulatie zou vergen van het systeem om ook de discriminatiefeiten op te nemen in het dossier. Ook deze richtlijn uit de omzendbrief om dubbel te registreren, wordt niet opgevolgd. Als slachtoffer wordt je dan tekort gedaan, zeker vanuit een intersectioneel standpunt. Wanneer je bijvoorbeeld te maken krijgt met racisme én seksisme in hetzelfde incident, wordt slechts één feit vervolgd. Door dit systeem wordt een deel van de identiteit van het slachtoffer ontkend.
‘Gekalmeerde situatie’
Vaak doet de magistraat navraag bij het slachtoffer over de situatie. Indien die 'gekalmeerd' is, is de magistraat geneigd de zaak zonder vervolging te klasseren. Dit wijst op een houding waarbij het voorkomen van maatschappelijke onrust belangrijker is dan het bewerkstelligen van rechtvaardigheid. Bovendien wordt het slachtoffer in slechts 12% van de geseponeerde zaken ingelicht door een brief van het parket, terwijl dit een verplichting is. En zelfs als de brief er wel is, biedt die geen enkele doorverwijzing naar hulp of ondersteuning voor de slachtoffers.
Politici zoals Dries Van Langenhove en Theo Francken werken de normalisering van discriminatie in de hand, door zich op sociale media homofoob, seksistisch en racistisch uit te laten
De door het NICC onderzochte dossiers leggen ook talrijke vooroordelen bloot die in onze maatschappij leven. In meer dan de helft van de zaken werden de slachtoffers gediscrimineerd op basis van hun vermeende herkomst en religie. De slachtoffers van racisme hadden in de meeste gevallen een Afrikaans uiterlijk. Wanneer het om discriminatie op basis van seksuele geaardheid gaat, zijn vooral mannen het slachtoffer. De verdachten hebben in 61% van die gevallen een verklaring voor de haatuitspraken. Meermaals bleek dat verdachten ‘de nood voelden’ om de groep die zij gediscrimineerd hebben ‘uit te roeien’ en geven zij dat ook toe. De onderzoekers geven aan dat de daders niet zelden ‘trots’ zijn op hun discriminatie. Zelfs onder die gevallen zijn er zaken geseponeerd. Tenslotte speelt de seksuele dominantie ten opzichte van vrouwen een grote rol bij de discriminatiezaken inzake gender. Daarbij hadden de meeste klachten betrekking op het seksualiseren van de vrouwen.
De oplossing ligt niet alleen bij justitie
Binnen het justitieapparaat leeft de vraag of de toenemende juridisering een maatschappelijk probleem als discriminatie kan oplossen en of slachtoffers op deze manier het best geholpen worden. Gespecialiseerde referentiemagistraten proberen de wet toe te passen, maar doordat politie en het gerecht geen voorrang wensen te geven aan dergelijke dossiers, blijft de impact gering. Een deel van de magistraten meent dat deze problematiek doeltreffender aangepakt zou kunnen worden via andere sectoren, zoals het onderwijs en sociaal-culturele ontwikkeling.
Het is duidelijk dat de antiracismewet onvoldoende wordt toegepast. Ook het afschrikeffect ervan is verdwenen. Haatspraak is zodanig genormaliseerd binnen onze samenleving, dat mensen zich steeds vaker openlijk racistisch en seksistisch durven uitdrukken, en zich daarbij baseren op het recht op vrije meningsuiting. Ook politici zoals Dries Van Langenhove en Theo Francken werken deze dynamiek in de hand, door zich op sociale media homofoob, seksistisch en racistisch uit te laten. Er is dus wel degelijk meer nodig dan enkel daadkrachtige wetgeving. Maar een effectieve toepassing van de antidiscriminatiewet is een minimumvoorwaarde om komaf te maken met de huidige straffeloosheid, en een eerste stap richting een samenleving waar discriminatie geen plaats heeft.
Over de auteur:
Joram Deconinck studeerde Sinologie aan de Universiteit Gent en volgt nu de bacheloropleiding journalistiek aan de Erasmushogeschool in Brussel. In dat kader liep ze stage bij Kif Kif.