Afsluiten gebeurde zoals altijd rond het vuur bij vrienden. Voeten ontdooien, handen opwarmen. Fijne gesprekken, de tijd vloog voorbij en onze vrienden begeleidden ons tot aan de auto’s. Zij gingen weer de koude nacht in, wij gingen op weg naar onze warme thuis.
Duinkerke, 7 februari
“Mensen op de vlucht moeten maar naar de noodopvang gaan. Er is toch noodopvang.” Dat is een veelgehoorde uitspraak wanneer we de schrijnende situatie van mensen op de vlucht in Duinkerke aansnijden.
Zaterdagavond belden verschillende jongens vanuit Duinkerke naar het nummer 115. Als je in Calais 115 belt, kom je terecht bij de noodopvang. Helaas is dat in Duinkerke niet het geval. En tijdens de avondklok uren van Duinkerke naar Calais gaan kan niet. Er is dus geen oplossing voor mensen in de bossen van Duinkerke. Ze gaan opnieuw een ijskoude nacht tegemoet.
Zondagnamiddag. Op de parking kwam een lege bus aangereden. Eromheen stonden mensen in oranje hesjes. Toen een paar mensen op de vlucht, net gearriveerd, mij voor de zoveelste keer om tenten vroegen, richtte ik me tot twee mannen in oranje hesjes. Ik vroeg hen van welke organisatie ze waren en of ze tenten hadden. Ze spraken Frans en slechts een beetje Engels. Ze vertelden dat ze de namen noteerden van zij die opvang wilden. Wie dat wilde, kon mee met de bus. De mannen in de oranje hesjes liepen daar rond, maar spraken niemand aan. Ze hadden geen infoborden of infoblaadjes bij.
Hoe kan het dat mensen alleen te horen krijgen over de noodopvang doordat ik toevallig de mensen in oranje hesjes aansprak?
Ik begon voor de mensen die mij om een tent vroegen van het Frans naar het Engels te vertalen. Omstaanders hoorden waarover het ging. Er kwamen extra vragen. Meer mensen wilden mee met de bus. Ik deed mijn best om uitleg te geven. Ondertussen dacht ik: hoe kan het dat mensen alleen te horen krijgen over de noodopvang doordat ik toevallig de mensen in oranje hesjes aansprak? En dit waren ook nog eens enkel de mensen die rondom mij stonden. Wat met de andere mensen die noodgedwongen in de bossen sliepen, misschien wilden zij ook mee? Maar helaas, de bus vertrok snel. Er was geen tijd om meer mensen te informeren.
Er is dus noodopvang voorzien. Alleen wordt dat niet echt duidelijk gemaakt. Per toeval komen sommigen het te weten. Anderen niet. Dat is – vind ik – schuldig verzuim. Maar niet iedereen wil naar de noodopvang. Ook in deze barre weersomstandigheden wagen mensen nog steeds de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk. Dat geeft anderen de hoop dat het morgen misschien hun kans is. In de noodopvang vanuit Lille of Douai is het veel moeilijker je kans te wagen.
De verdeling van de spullen verliep moeizaam. Heftig. Ik moest verschillende keren stoppen en de auto afsluiten. Sommigen zijn wanhopig en radeloos. “Je geeft enkel aan die groep, niets aan ons.” Ik legde uit hoe ik werk. Sommige dingen op bestelling (“geef me je naam en telefoonnummer en we houden contact”), andere dingen voor wie aan de auto komt. Mijn uitleg hielp niet. Mensen waren ten einde raad en ik ving hun woedende woorden.
Afsluiten gebeurde zoals altijd rond het vuur bij vrienden. Voeten ontdooien, handen opwarmen. Fijne gesprekken, de tijd vloog voorbij en onze vrienden begeleidden ons tot aan de auto’s. Zij gingen weer de koude nacht in, wij gingen op weg naar onze warme thuis.
In de auto overdacht ik de dag. De radeloosheid. De wanhoop. De kou. Hoe alles van vrijwilligers afhangt. In wat voor wereld leven we eigenlijk, waarin mensen op de vlucht afhankelijk zijn van de goodwill van vrijwilligers?